De fiscale wetgeving staat vol ‘kleine lettertjes’. Uitzonderingetjes op uitzonderingen, bijzonderheden, rariteiten. Het is ongetwijfeld goed bedoeld, al die priegelwetgeving, maar als die wetgeving is gemaakt voor situaties die nauwelijks voorkomen, vraag ik mij af waar we nu eigenlijk mee bezig zijn.
Laat ik een voorbeeld noemen uit de eigen praktijk, de regeling lijfrenteafkoop bij arbeidsongeschiktheid. De hoofdregel bij lijfrenteafkoop is dat revisierente is verschuldigd. Als de afkoopregeling bij arbeidsongeschiktheid wordt toegepast, geldt dat niet. Aan deze afkoop is een duidelijk maximum gesteld. Overschrijdt de afkoopsom dit maximum, dan is over de gehele afkoopsom revisierente verschuldigd. Met de Fiscale verzamelwet 2024 wordt deze alles-of-niets-benadering vervangen door een voor-zover-bepaling. Overigens gaat het hier om codificatie van een al bestaande, maar relatief recente beleidsgoedkeuring. Prima versoepeling natuurlijk, maar het is wel priegelwetgeving. Afkoop bij arbeidsongeschiktheid zelf komt in de praktijk nauwelijks voor, laat staan een afkoop, waarbij de afkoopgrens wordt overschreden. Van horen zeggen ken ik slechts één geval. Daarbij, als een voor-zover-bepaling hier kan, waarom dan ook niet bij afkoop van een kleine lijfrente? Of straks bij het ‘bedrag ineens’? Waar blijft overigens de tegenhanger in de tweede pijler, de mogelijkheid van pensioenafkoop bij arbeidsongeschiktheid? En zo kunnen we eindeloos doorpriegelen.
Nog een voorbeeld. Als een ouder een lijfrenterekening erft, moet deze kiezen voor een lijfrente met een duur van minimaal twintig jaar. De situatie dat een ouder een lijfrenterekening erft, komt in de praktijk zeer sporadisch voor. De Wet overige fiscale maatregelen 2023 heeft ervoor gezorgd dat deze duur mag worden ingekort met het aantal jaren dat deze ouder al AOW-gerechtigd is. Denkt de wetgever nu echt dat uitvoerders collectief de portemonnee trekken om hun product en systemen aan te passen aan dit soort priegelwetgeving? Had de markt niet beter eerst kunnen worden geconsulteerd? Als de wetgever het beste met deze ouders voor heeft – de groep is breder maar meestal gaat het om ouders – had hij beter een afkoopmogelijkheid zonder revisierente kunnen introduceren.
De kroon wordt in lijfrenteland wat mij betreft gespannen door de priegelwetgeving rondom nettolijfrenten. Daar zijn er dus pak hem beet een slordige duizend van te vinden. Waarom wordt wetgeving vervuild met dit soort exoten? Het antwoord luidt: omdat de sociale partners dit willen. En dus priegelen we door in de nettolijfrentesfeer, met het ‘bedrag ineens’ en met de Wet toekomst pensioenen.
Priegelwetgeving komt natuurlijk niet alleen voor bij lijfrenten. Het is overal en van alle tijd. Elke fiscalist kan waarschijnlijk zo nog tien voorbeelden van priegelwetgeving noemen. Goed bedoeld, maar veel te detaillistisch. Te veel gepriegel kan leiden tot wetgeving die niet controleerbaar, niet uitvoerbaar en evenmin handhaafbaar is. Kijk maar eens naar de eigenwoningregeling. Die staat bol van het gepriegel en is onhoudbaar, zo vat ik de evaluatie van de regeling door onderzoeksbureaus SEO en Panteia (V-N 2020/7.4) samen. In een eerdere column riep ik de vraag op of de eigenwoningregeling failliet is (V-N 2020/55.0). De wetgever heeft sindsdien met de Wet overige fiscale maatregelen 2022 nog veel meer priegelwetgeving toegevoegd aan de eigenwoningregeling. Is de eigenwoningregeling failliet? Ik dacht het wel. Daarom mijn oproep: wetgever, hou op met priegelen! Minder is meer.