Peter Hoogstraten gaat in op een voor hem toenemende discrepantie tussen het recht en het rechtsgevoel in de fiscaliteit.
Als de wetssystematiek goed is, zou het recht moeten zorgen voor een juist rechtsgevoel. Dat rechtsgevoel zou kunnen blijken uit de uitleg van de rechter, de professionele commentaren maar ook uit de publieke opinie. In de fiscaliteit bemerk ik een toenemende discrepantie tussen het recht en het rechtsgevoel. Ik verwijs onder andere naar de column Stuitend! van Edwin Heithuis.
Neem bijvoorbeeld de pseudo-eindheffingen in de loonbelasting: werkgeversheffingen die verschuldigd zijn naast de normale inhoudingen en afdrachten over het loon. De bekendste en meest verguisde pseudo-eindheffing is de crisisheffing. Toch oordeelde de Hoge Raad dat deze heffing niet in strijd is met nationale wetgeving en internationale verdragen (zieV-N 2016/7.17 en 7.18). Afwachten of het Europese Hof voor de Rechten van de Mens dat ook zo vindt. Inmiddels is de crisisheffing afgeschaft. Ook de pseudo-eindheffing op backservicelasten bij hoge inkomens is afgeschaft. Twee overgebleven pseudo-eindheffingen zorgen nog steeds voor veel rechtsvragen en soms voor een verstoord rechtsgevoel: de heffing bij regelingen voor vervroegde uittreding en de heffing over excessieve vertrekvergoedingen.
Over die laatste heffing las ik drie uitspraken die mij aan het denken zetten. De Rechtbank Den Haag heeft Feyenoord gelijk gegeven in de belastingzaak rond de transfer van Graziano Pellè, zo meldde De Telegraaf (zie ook V-N Vandaag 2017/810). Uit hetzelfde bericht volgt dat Ajax een vergelijkbare zaak bij de rechtbank heeft lopen. Rechtbank Den Haag overweegt dat de betaald-voetbalsector niet tot de doelgroep van de heffing behoort. Volgens de rechtbank beoogt art. 32bb Wet LB een gedragswijziging te bewerkstelligen waaraan de betaald-voetbalsector voorzienbaar niet kan voldoen. Vreemd, want in de wetsgeschiedenis uit 2008 is juist betoogd dat deze heffing ook geldt voor de betaaldvoetbalsector en dat de maatregelen ofwel leiden tot een gewenste aanpassing van het gedrag, ofwel leiden tot een evenwichtiger belastingheffing, waarbij excessieve beloningsbestanddelen zwaarder worden belast. Wellicht heeft de rechtbank zich laten leiden door discussie in de Tweede Kamer in 2016 over het rechtsgevoel dat de regeringspartijen hadden over de pseudo-eindheffing excessieve vertrekvergoedingen bij voetbalclubs. Rechtbank Noord-Holland oordeelde dat een betaaldvoetbalorganisatie de pseudo-eindheffing excessieve vertrekvergoeding over de doorbetaalde transfersom wel verschuldigd is (V-N Vandaag 2017/1278). Met een beroep op dezelfde wetsgeschiedenis en leidend tot een uitspraak die haaks staat op de uitspraak van Rechtbank Den Haag. In de derde zaak ging het om een vrijwillig vertrek van een CFO die geen ontslagvergoeding ontving. Toch was zijn werkgever de pseudo-eindheffing excessieve vertrekvergoedingen verschuldigd omdat art. 32bb Wet LB uitgaat van een louter kwantitatief criterium. Het loon over het vertrekjaar 2013 was aanmerkelijk hoger dan eerdere jaren omdat in dat jaar een aandelenbeloning uit 2010 onvoorwaardelijk werd door het bereiken van bepaalde doelen. In eerdere jaren waren de doelen niet gehaald, daarom toen lagere beloningen. Het vertrek in combinatie met de toevallig hogere beloning in dat jaar veroorzaakte de heffing (V-N Vandaag 2017/1706). Dit doet wat met mijn rechtsgevoel.
De Hoge Raad zal naar mijn inschatting nog oordelen over deze zaken. Met het recht zal het wel goed komen. Maar ik twijfel over mijn rechtsgevoel.
Informatiesoort: Uitvergroot
Rubriek: Loonbelasting