Donderdag 6 juni jl. was het dan zover: de Hoge Raad deed uitspraak in een aantal zaken waarin – kort gezegd – de vraag aan de orde was of de Herstelwet op adequate wijze rechtsherstel biedt voor de in zijn Kerstarrest van december 2021 (V-N 2022/3.2) geconstateerde schending van het EU-recht met betrekking tot de box 3-heffing in de jaren 2017-2022.

Belangrijke zaken, niet alleen omdat er honderdduizenden bezwaarschriften tegen of verzoeken tot ambtshalve verminderingen van die box 3-heffing zijn ingediend, maar ook omdat de Herstelwet als blauwdruk heeft gefungeerd voor de thans geldende Overbruggingswet box 3. Laatstgenoemde wet kent een vergelijkbare box 3-systematiek, die geldt in afwachting van een nieuw in te voeren belastingstelsel over vermogensinkomsten (op basis van werkelijk rendement) per 1 januari 2027. Kortom, er stond nogal wat op het spel. Vanwege de historische datum waarop de Hoge Raad die arresten wees, sprak het Register van Belastingadviseurs van de ‘D-Day-arresten’ (zie RB blij met uitkomst ’D-Day-arresten’ maar minder te spreken over ontbreken rentevergoeding (TaxLive.nl). Ik vrees echter dat de onderhavige arresten door sommigen allerminst als een (fiscale) ‘bevrijding’ zullen worden ervaren.

Dit komt door het venijn van een deel van de regels die Hoge Raad in die arresten geeft voor de berekening van het zogeheten ‘werkelijke rendement’ – de graadmeter aan de hand waarvan dient te worden beoordeeld of de box 3-belastingheffing in strijd is met het EU-recht. Een van die venijnige regels heeft betrekking op de kosten van box 3-vermogensbestanddelen. Volgens ons hoogste rechtscollege dient bij de vaststelling van het werkelijke rendement geen rekening te worden gehouden met de kosten van box 3-vermogensbestanddelen (met uitzondering van rentekosten). U leest het goed: met die kosten wordt geen, ik herhaal, geen rekening gehouden! Wel (doorlopend) spreken over werkelijk rendement, maar daar vervolgens een invulling aan geven die conflicteert met de realiteit. Dat is geen werkelijk rendement, maar ‘rechtersrendement’. Achterliggende reden van deze kronkel is – kort gezegd – dat bij vaststelling van de verschillende forfaitaire rendementspercentages van de Herstelwet evenmin rekening is gehouden met de aftrek van kosten. Bepaald geen sterk en redelijk ogende argumentatie; laat staan een die leidt tot een uitkomst waarover men naar huis kan schrijven. Belastingplichtigen zoeken rechtsherstel vanwege inbreuken op hun EU-rechten, en worden gecompenseerd door terug te grijpen op de fundamenten van een gemankeerd systeem (de Herstelwet), dat mede de aanleiding vormde voor de talloze box 3-procedures. Het zou mij niet verbazen als dat opnieuw voer gaat vormen voor fiscale procedures. Het rechtersrendement pakt voor de ene belastingplichtige vermogensbezitter nu (veel) minder irreëel uit dan voor de andere.

De afgeronde internetconsultatie voor het per 1 januari 2027 in te voeren nieuwe belastingstelsel over vermogensinkomsten voorziet in een heffingssysteem over vermogensinkomsten waarbij wel rekening wordt gehouden met de aftrek van kosten. Ik mag hopen dat voormelde jurisprudentiële kronkel uiteindelijk niet zijn weerslag daarop zal hebben, en dat genoemd rechtersrendement niet het nieuwe normaal wordt. Belastingheffing is niet gebaat bij gelegitimeerde gekkigheid. Het box 3-moeras is al groot genoeg.

Informatiesoort: Uitvergroot

Rubriek: Inkomstenbelasting

498

Gerelateerde artikelen