In zijn arrest van 24 mei 2019 overwoog de Hoge Raad dat een vennoot recht heeft op het vaste bedrag aan KIA van in 2019 € 16.051, indien zowel het investeringsbedrag binnen de onderneming van de belastingplichtige als de samengestelde investeringen als bedoeld in art. 3.41 lid 3 Wet IB 2001 binnen de bandbreedte van de derde rij van de KIA-tabel blijven.

De investeringen binnen de onderneming van de belastingplichtige omvatten zijn buitenvennootschappelijke investeringen en zijn aandeel in de vennootschappelijke investeringen. De samengestelde investeringen bestaan uit zijn buitenvennootschappelijke investeringen en de investeringen in de personenvennootschap.

De vraag rijst wat geldt, indien slechts de samengestelde investeringen binnen genoemde bandbreedte blijven. Een voorbeeld biedt het geval, waarin een vof met twee gelijkgerechtigde vennoten in 2019 € 100.000 investeert. Iedere vennoot investeert dan in zijn eigen subjectieve onderneming € 50.000. De Hoge Raad geeft aanknopingspunten. Bij de samengestelde investeringen hoort in dit voorbeeld een KIA-bedrag van € 16.051. Dit bedrag kan niet worden verdeeld over de vennoten, omdat de wet, zoals de Hoge Raad constateert, daarvoor geen voorschrift omvat. Dit betekent mijns inziens niet dat de vennoten ieder recht hebben op dit vaste KIA-bedrag. De Hoge Raad overweegt ook dat art. 3.41 lid 3 Wet IB 2001 ten doel heeft de KIA te begrenzen. Zouden de vennoten aanspraak kunnen maken op € 16.051 KIA, dan zou deze samentelbepaling tot een hogere KIA leiden dan waarop de vennoten recht zouden hebben als de tabel zou worden toegepast op de investeringen in ieders eigen subjectieve onderneming. De Hoge Raad formuleert in mijn visie om die reden twee voorwaarden, waaraan moet zijn voldaan, wil een vennoot recht hebben op het vaste KIA-bedrag. De samentelbepaling blijft daarom naar mijn mening in dit geval, gelet op doel en strekking, achterwege. Gevolg is dat de KIA moet worden bepaald aan de hand van de investeringen in ieders eigen subjectieve onderneming van € 50.000. Dit leidt tot een KIA van 28%, oftewel € 14.000 per persoon.

Het voorgaande is ook van belang voor situaties waarin de samengestelde investeringen binnen de bandbreedte van de vierde rij uit de KIA-tabel vallen. De daarin opgenomen formule leidt eveneens tot een vast KIA-bedrag dat niet kan worden verdeeld over de vennoten wegens het ontbreken van een wettelijk voorschrift.

Uit het arrest lijkt aldus te volgen dat de KIA-tabel zowel moet worden toegepast op de investeringen in de subjectieve onderneming van een vennoot als op de samengestelde investeringen. De belastingplichtige heeft recht op het laagste van de twee gevonden KIA-bedragen. Indien een vof met vier gelijkgerechtigde vennoten in 2019 investeert voor een bedrag van € 200.000, lijkt aldus iedere vennoot ingevolge de vierde rij van de tabel recht te hebben op € 8956 KIA. Zijn er acht vennoten dan blijft de samentelbepaling, gelet op doel en strekking, ervan achterwege en bedraagt de KIA in deze benadering € 7000 per persoon. Dit is het onvoorziene effect van de ‘vereenvoudiging’ van de KIA-tabel per 2010 teneinde schokeffecten te voorkomen.

Informatiesoort: Uitvergroot

Rubriek: Inkomstenbelasting

55

Gerelateerde artikelen