
In cursussen voor estate planners of belastingadviseurs gebruik ik regelmatig de roddelbladen of fragmenten uit televisieseries en films om de systematiek van het civiele en fiscale recht uit te leggen.
Een sprekend voorbeeld is de uitleg van de huwelijkse voorwaarden door Tamar aan haar aanstaande ex-man David Mendelbaum in de serie Divorced (2012-2016). In de film Wat is dan Liefde (2019) legt echtscheidingsadvocate Cato de Deugd de doorschuifregeling in de aanmerkelijkbelangregeling uit. Estate planning blijkt een bron van inspiratie.
De Hoge Raad heeft op 21 maart 2025 (ECLI:NL:HR:2025:436, V-N 2025/15.21) voor een heuse plottwist gezorgd aangaande vergoedingsvorderingen. Man en vrouw trouwden in 2018 zonder het maken van huwelijkse voorwaarden. Zij woonden toen al samen in een gezamenlijk aangekochte woning, waarvan de man de volledige koopsom had betaald. De man kreeg een regresvordering op de vrouw. Na het aangaan van het huwelijk behoren op grond van art. 1:94 BW (onder meer) tot de gemeenschap alle goederen die reeds vóór de aanvang van de gemeenschap aan de echtgenoten gezamenlijk toebehoorden (de woning) en schulden betreffende deze goederen. Kan de schuld van de vrouw aan de man aangemerkt worden als een schuld betreffende de gezamenlijke woning?
Bij de wijziging van art. 1:94 BW per 1 januari 2018 gaan de initiatiefnemers van het wetsvoorstel daar wel van uit (Kamerstukken I 2016/17, 33987, C, p. 4). Dit betekent dat de regresvordering privévermogen van de man zou blijven, maar dat de woning en de regresschuld gemeenschapsvermogen worden. Oftewel, door het aangaan van het huwelijk halveert de waarde van zijn regresvordering. Volgens de Hoge Raad kon dit niet de bedoeling zijn geweest van de wetgever en waren de initiatiefnemers zich bij dit antwoord vermoedelijk niet bewust van de vermogensverschuiving die optreedt ten nadele van – in dit geval – de man. Een spannende, maar terechte ontknoping van het geschil.
Stel, de man en de vrouw hadden de woning ten bedrage van € 400.000 gefinancierd met een bancaire financiering. Na het afleggen van de huwelijksgelofte behoren de woning en de schuld tot de beperkte gemeenschap. In 2022 lost de man met privévermogen de eigenwoningschuld af. Hij krijgt een vergoedingsvordering op de gemeenschap. De woning heeft op dat moment een waarde van € 600.000 (gemiddelde waardestijging o.b.v. de Prijsindex Bestaande Koopwoningen (PBK-2020) van het CBS i.s.m. het kadaster). In 2025 vraagt hij een echtscheiding aan. De woning heeft dan een waarde van € 700.000. Gevolg? Volgens de parlementaire geschiedenis is de waarde van zijn vergoedingsvordering als gevolg van de beleggingsleer gestegen naar € 700.000 (Kamerstukken I 2008/09, 28867, C, p.15). Over een vermogensverschuiving gesproken! Hoewel de wetgever zich in dit geval zeer bewust is geweest van het effect van de beleggingsleer, is naar mijn mening ook in dergelijke situaties een plottwist denkbaar. Op grond van de redelijkheid en billijkheid lijkt mij een vergoedingsrecht van € 400.000, dan wel maximaal de waardestijging vanaf het moment van aflossen, niet meer dan reëel. Natuurlijk kunnen echtgenoten daarover afspraken maken, maar dan moeten zij wel met deze optie bekend zijn. De ontknoping van dit vraagstuk is er nog niet, maar het kan wellicht de basis vormen voor een premisse.