Een van de belangrijkste volkshuisvestelijke beleidsinstrumenten vormt de huurtoeslag. Thans ontvangen om en nabij de 1,5 mln. huishoudens deze toeslag. De uitgaven daarvoor zijn de afgelopen jaren gestaag opgelopen en zullen volgens het Ministerie voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening in 2027 naar verwachting zo’n € 5,9 mrd. bedragen.

Mede naar aanleiding van de Toeslagenaffaire klonk de roep om aanpassing van het toeslagenstelsel en publiceerde het toenmalige kabinet-Rutte III in december 2020 de ‘Eindrapportage Alternatieven voor het toeslagenstelsel’. Daarin waren verschillende alternatieven voor een volgend kabinet uitgewerkt om het toeslagenstelsel geheel of gedeeltelijk te hervormen of zelfs af te schaffen. Van een majeure herziening van dat stelsel door het daaropvolgende – en inmiddels weer demissionaire – kabinet-Rutte IV is tot op heden (nog) geen sprake geweest. Toegegeven, er ligt een wetsvoorstel ter vereenvoudiging van de huurtoeslag bij de Tweede Kamer (Kamerstuknr. 36311), maar of dat zal worden ingevoerd, laat staan vóór 1 januari 2024, is ongewis.

Hoe het de huurtoeslag in de (nabije) toekomst zal vergaan, is evenzeer koffiedik kijken. Een en ander hangt vanzelfsprekend af van het politieke landschap na de komende Tweede Kamerverkiezingen. Omvorming van de huurtoeslag naar een meer eigendomsneutrale woontoeslag die zowel voor huur- als koopwoningen geldt, kan politiek gezien wel eens een brug te ver zijn, mede omdat het impliceert dat getornd gaat worden aan de fiscale subsidiëring van eigenwoningbezit. Het is de vraag of de politieke geesten daarvoor rijp zijn. Bovendien kan een dergelijke wijziging niet los worden gezien van de hervorming van box 3 en dat is op zijn vroegst pas in 2027 een feit. Zo’n omvorming van de huurtoeslag zal bovendien het nodige vergen van de Belastingdienst, een organisatie die momenteel zijn handen al vol heeft. Schaven aan de knelpunten van de bestaande huurtoeslag zou op korte termijn wel eens het hoogst haalbare kunnen (blijken te) zijn.

Een van die knelpunten betreft haar objectieve reikwijdte. Huurtoeslag wordt blijkens art. 11 lid 1 Wht alleen toegekend, voor zover een gebouwde onroerende zaak als zelfstandige woonruimte, onvrije etage dan wel als andere onzelfstandige woonruimte wordt verhuurd. Een toepassingsbereik dat voor het leeuwendeel van de gehuurde objecten die voor woondoeleinden worden aangewend, geen problemen oplevert. Maar bij ‘waterwoningen’ gaat het wringen. In 2007 is de Wht gewijzigd om wonen op het water te ondersteunen (zie Kamerstuknr. 30811). Als voorbeeld noemde de medewetgever destijds huizen aan kettingen die met het water meebewegen (zie Kamerstukken II 2006/07, 30811, nr. 3). Uit de arresten BNB 2010/80 en BNB 2012/155 volgt dat een constructie die bestemd is om te drijven en drijft, moet worden aangemerkt als schip in de zin van art. 8:1 BW en in het algemeen een roerende zaak is. Kortom, met het waterpeil meebewegende waterwoningen lijken op basis daarvan niet in aanmerking te kunnen komen voor huurtoeslag. Dit daagt de Belastingdienst/Toeslagen ook uit. Een en ander schuurt op zijn zachtst gezegd nogal met genoemde uitlating over ‘huizen aan kettingen’ in de wetsgeschiedenis. Een toepassingsbereik dat aansluit bij die uitlating, zou (meer) recht doen aan de bedoeling van de wetgever in een toch al gespannen woningmarkt. Misschien niet het meest in het oog springende knelpunt, maar daarom niet minder schurend.

Informatiesoort: Uitvergroot

Rubriek: Toeslagen en zorgverzekeringswet

253

Gerelateerde artikelen