We hebben allemaal zo onze stokpaardjes. Een voor mij relatief nieuw stokpaardje is de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw). De laatste tijd is er nogal wat te doen geweest over deze bijdrage in relatie tot de opbouw van een oudedagsvoorziening.
De centrale vraag daarbij is of de inleg voor een oudedagsvoorziening in mindering komt op het bijdrage-inkomen/loon voor de berekening van de verschuldigde bijdrage Zvw? Het juridisch juiste, maar in mijn ogen maatschappelijk ongewenste antwoord is: dat hangt ervan af. Waarvan dan? Van het type oudedagsvoorziening, zo blijkt.
De Hoge Raad maakte in zijn arrest van 23 november 2018 (V-N 2018/62.5) onderscheid tussen drie categorieën oudedagsvoorzieningen. De eerste categorie betreft, kort gezegd, werknemerspensioenregelingen, de tweede categorie ondernemerspensioenregelingen en de (fiscale) oudedagsreserve en de derde categorie ten slotte de lijfrentevoorzieningen. Het is wat merkwaardig dat de Hoge Raad spreekt over de opbouw van een oudedagsvoorziening waar het gaat om de (fiscale) oudedagsreserve, want achter die misleidende naam gaat helemaal geen opbouw, laat staan een oudedagsvoorziening schuil, maar dit terzijde.
Bij pensioen en de oudedagsreserve wordt over de opbouw geen inkomensafhankelijke bijdrage Zvw berekend, bij lijfrenten is dat wel het geval. De lijfrentestortingen komen namelijk niet in mindering op het bijdrage-inkomen. De Hoge Raad rekent bij de omzetting van de (fiscale) oudedagsreserve in een lijfrentevoorziening, anders dan de wet voorschrijft, de vrijval van de oudedagsreserve in de winst niet tot het bijdrage-inkomen voor de Zvw. Zo wordt een dubbele heffing van de bijdrage Zvw op eenvoudige wijze voorkomen.
De Verzamelwet VWS 2020, die op 24 februari in het Staatsblad is gepubliceerd (V-N 2020/12.11), verankert deze uitkomst nu in de Zorgverzekeringswet. Zijn we er daarmee? Natuurlijk niet. In de aantekening in V-N 2020/12.11 wordt terecht opgemerkt dat met deze wet lang niet alle onevenwichtige situaties met betrekking tot de Zorgverzekeringswet zijn opgelost.
Voor de derde categorie – lijfrentevoorzieningen – is nog steeds helemaal niks geregeld. Dat voor de stakingslijfrente niet hetzelfde heeft te gelden als voor de (fiscale) oudedagsreserve volgt ook uit Rechtbank Noord-Nederland 20 december 2019 (V-N Vandaag 2019/2961). Dit alles levert nou niet bepaald een level playing field op tussen pensioenen en lijfrenten, terwijl dat naar mijn mening, ook op dit punt, wel gewenst is. Het valt dan ook te betreuren dat de wetgever het arrest van de Hoge Raad niet heeft aangegrepen om de financieringssystematiek van de Zorgverzekeringswet grondig (er) aan te passen.
De overheid heeft echter ook een stokpaardje. Bij herhaling wordt erop gewezen dat er uitvoeringstechnische problemen ontstaan als bij de heffing van de bijdrage Zorgverzekeringswet rekening moet worden gehouden met aftrekposten. Dan zouden namelijk voor vele bijdrageplichtigen aparte aanslagen Zorgverzekeringswet moeten worden opgelegd. En daar moeten we het dan maar mee doen.
Ik begrijp dit probleem. Maar er is een oplossing: integreer de bijdrageheffing Zvw in de loon- en inkomstenbelastingheffing, dan wel de premieheffing volksverzekeringen. Dat vereenvoudigt veel en maakt de heffing van de bijdrage Zvw een stuk rechtvaardiger. Als de wetgever hier nu eens serieus werk van maakt, zet ik mijn stokpaardje op stal.
Informatiesoort: Uitvergroot
Rubriek: Toeslagen en zorgverzekeringswet