De Successiewet 1956 is een klein wetje met effectief 71 artikelen. Daarvan hebben er 26 betrekking op formele aspecten. Van de overige 45 artikelen zijn er 17 die op de een of andere manier een fictieve erfrechtelijke verkrijging of fictieve schenking veronderstellen. Dat is ongeveer 38%. Civielrechtelijk is dan geen sprake van een schenking of erfrechtelijke verkrijging.
De wetgever vreest inkomstenderving als de belastingplichtigen al te kwistig grappen en grollen uithalen om de schenk- en erfbelastingdruk te verlagen. Als iets op grote schaal gebeurt of dreigt te gebeuren, kan ik mij dat voorstellen. Een goed voorbeeld is de verkoop van de eigen woning aan de kinderen tegen een lage waarde, waarbij ouders zich het vruchtgebruik van de woning voorbehouden. Bij hun overlijden vervalt het vruchtgebruik. Zonder maatregel valt de (waarde van) de woning buiten de heffing van erfbelasting. Dat de wetgever hiertegen optreedt, is begrijpelijk. Krachtens art. 10 SW 1956 worden de kinderen geacht de woning krachtens erfrecht te verkrijgen als de ouders overlijden. Een doelmatige fictie.
Er zijn echter ook voorbeelden van fictieve erfrechtelijke verkrijgingen, waarbij ik mij afvraag of dit nu echt zo vaak zal voorkomen. Art. 13 lid 2 SW 1956 is zo’n geval. Als een erflater een overlijdensrisicoverzekering op zijn leven afsluit en hij (of iemand uit de kring van verwanten) treedt zelf op als verzekeraar, wordt de uitkering geacht geheel uit zijn vermogen te zijn onttrokken. Dit is bij mijn weten eenmaal voorgekomen en ik heb niet het gevoel dat hiervoor nu zoveel belangstelling bestaat. Maar misschien komt dat juist door deze fictie. Het gaat mij om het principe: ogenschijnlijk zeer uitzonderlijke situaties worden in de wet dichtgetimmerd, met als gevolg veel fictiebepalingen. Dat maakt het onoverzichtelijk.
Van een andere fictie vraag ik mij af hoe erg de uitkomst zonder fictie nu eigenlijk is. Ik doel op art. 11 lid 4 SW 1956. Als een echtgenoot bij overlijden van zijn partner krachtens huwelijkse voorwaarden meer krijgt dan de helft van de gemeenschap, wordt het meerdere geacht krachtens erfrecht te zijn verkregen. Waarom? Laat partners toch vooral straffeloos financieel voor elkaar zorgen, ook bij overlijden. Als de langstlevende partner later overlijdt, is de heffing hoger. Budgettair is dit op korte termijn misschien een tegenvaller. Maar met een begrote opbrengst van p 2,5 mrd. op een totaal aan belastingopbrengsten van circa p 272 mrd. lijkt mij de totale schenk- en erfbelasting een bagatel, laat staan dit ene voorbeeld.
Een overvloed aan ficties kan contrair werken. Uit de arresten HR 3 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:812, BNB 2015/174, V-N 2015/19.13 en HR 23 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2135, BNB 2016/234, V-N 2016/51.14 blijkt dat de toepassing van de leegwaarderatio (een fictie) in combinatie met de WOZ-waarde (ook een fictie) tot een onredelijke uitkomst kan leiden als de waarde in het economisch verkeer lager is dan de leegwaarderatio. Teveel ficties aan elkaar knopen werkt averechts.
Wat mij betreft is het tijd om de ficties weer eens goed tegen het licht te houden. Het kritische rapport van de Algemene Rekenkamer is inmiddels ook alweer vier jaar oud (zie V-N 2019/33.3). Laat fictie geen science fiction worden.