Voor de Successiewet 1956 is het civiele recht het uitgangspunt. Als civielrechtelijk sprake is van een schenking of vererving, bepaalt de Successiewet hoeveel schenk- of erfbelasting is verschuldigd. Fictiebepalingen zijn bedoeld om schenk- of erfbelasting te kunnen heffen, terwijl daarvoor civielrechtelijk geen grond is. De fiscale wet beoogt aan te sluiten bij de economische werkelijkheid om misbruik te bestrijden. Dit is begrijpelijk. Het wordt onbegrijpelijk als verschillende varianten economisch hetzelfde uitpakken en fiscaal anders worden behandeld.

Dit doet zich voor bij de ik-opa-bepaling. Bij een klassieke ik-opa-bepaling laat opa (X) € 100.000 na aan zijn zoon (Y) onder de last om € 50.000 schuldig te erkennen aan diens zoon (Z), kleinzoon van opa. De vordering van Z is opeisbaar als Y overlijdt. Als Y overlijdt, is Z erfbelasting verschuldigd over zijn vordering op Y ad € 50.000. Had opa in zijn testament direct € 50.000 aan Z gelegateerd in de vorm van een vordering op Y, opeisbaar bij diens overlijden, dan is Z geen erfbelasting over deze vordering verschuldigd als Y overlijdt. Economisch gezien is het resultaat voor Z hetzelfde, maar de fiscale gevolgen verschillen.

Iets soortgelijks speelt bij de overdracht van een woning. Stel de werkelijke waarde van een woning is 200.000 en de WOZ waarde € 150.000. Moeder wil de woning aan haar zoon overdragen, waarbij de zoon per saldo 100.000 moet betalen. Moeder heeft drie opties:

1. Zij schenkt de woning tegen inbreng van 100.000 door de zoon. De woning is het schenkingsobject.
Art. 21 lid 5 SW 1956 bepaalt dat de WOZ-waarde de maatstaf van heffing is. De zoon is schenkbelasting verschuldigd over € 50.000.

2. Zij verkoopt de woning tegen € 200.000, waarbij de koopsom wordt omgezet in een lening.
Vervolgens schenkt zij € 100.000 door gedeeltelijke kwijtschelding van de lening. Het object van schenking is nu de kwijtschelding van de lening (HR 26 februari 2016, 15/01396, BNB 2016/117, V-N 2016/14.17). De zoon is schenkbelasting verschuldigd over € 100.000.

3. Zij verkoopt de woning tegen de WOZ-waarde waarbij de koopsom wordt omgezet in een
lening. Aansluitend schenkt zij € 50.000 door gedeeltelijke kwijtschelding van de lening. In de literatuur wordt verdedigd dat bij verkoop tegen een te lage waarde de woning het schenkingsobject is. In dat geval is de zoon schenkbelasting verschuldigd over € 50.000. De Belastingdienst ziet dit anders. Volgens de toelichting op de aangifte schenkbelasting is ook het verschil tussen € 200.000 en de WOZ-waarde belast en is schenkbelasting verschuldigd over € 100.000.

Voor de praktijk maakt het nogal uit welke variant wordt gekozen. Daarmee worden fictiebepalingen bepaald niet effectiever. De verwarring neemt toe als de Belastingdienst in de toelichting op de aangifte schenkbelasting een standpunt inneemt dat op zijn zachtst gezegd discutabel is. Dit is voer voor discussie en procedures. En dat in een tijd van personele schaarste bij de Belastingdienst. Het wordt tijd om de ficties weer eens tegen het licht te houden en te zorgen dat economisch gelijke gevallen ook fiscaal gelijk worden behandeld.

Informatiesoort: Uitvergroot

Rubriek: Schenk- en erfbelasting

121

Gerelateerde artikelen