Arjen Schep is van mening dat de gevolgen van het verbod op lokale inkomenspolitiek worden onderschat.
Het is lokale overheden bij hun belastingheffing niet toegestaan te heffen naar inkomen, winst of vermogen. Dit verbod typeert de verhouding tussen het Rijk en de lokale overheden. Het Rijk gaat over het inkomensbeleid. De redenen daarvoor zijn begrijpelijk. Het is op zichzelf onwenselijk dat zorgvuldig geconstrueerde inkomensplaatjes kunnen worden verstoord door lokale belastingheffing. Ook in het aangekondigde wetsvoorstel voor een ruimer gemeentelijk belastinggebied, vormt dit verbod een van de randvoorwaarden bij het zoeken naar een alternatieve algemene belasting naast de OZB.
Aan de uitgavenzijde kunnen lokale overheden wel op individueel vlak rekening houden met het inkomen en vermogen van hun burgers, bijvoorbeeld via kwijtschelding of bijzondere bijstand. Dit is echter een gunst van lokale overheden en geen plicht. Dat is op zichzelf logisch: je kunt niet aan de ene kant lokale overheden een verbod opleggen op het voeren van inkomenspolitiek en aan de andere kant dat verbod ongedaan maken met een verplichting tot het verlenen van kwijtschelding aan minima. Toch ontstaat een tegenstrijdige situatie wanneer enerzijds het verbod op lokale inkomenspolitiek als een dogma wordt uitgedragen en gehandhaafd en anderzijds het verlenen van kwijtschelding van lokale heffingen wordt aangemoedigd.
Illustratief voor die tegenstrijdigheid zijn de Kamervragen over het besluit van het Hoogheemraadschap van Delfland om vanaf 2016 ten aanzien van de zuiveringsheffing niet langer kwijtschelding te verlenen (V-N 2016/13.20). Diverse Kamerleden zijn verontwaardigd over dit besluit en ik kan die verontwaardiging invoelen. Het betreft een nogal technocratisch besluit, waarbij de verwachting is dat de kostenbesparing, door het niet langer uitvoeren van kwijtschelding, hoger zal zijn dan de daardoor oplopende kosten van oninbare aanslagen. Per saldo kunnen daardoor de tarieven dalen en daarvan profiteren ook de minima, zo luidt de mijns inziens nogal cynische argumentatie van het hoogheemraadschap. De verontwaardiging van de Kamerleden ziet vooral op de onsolidaire houding van het hoogheemraadschap. Inliggende gemeenten verlenen immers wel kwijtschelding en doen dat bovendien ruimhartig: namelijk naar 100% van de bijstandsnorm (het Rijk hanteert 90%). Deze gemeenten zullen als gevolg van het besluit van het hoogheemraadschap naar verwachting meer verzoeken om kwijtschelding te verwerken krijgen.
De verontwaardiging zit wat mij betreft meer in de gevolgen voor degenen die het treft. Het maakt nogal wat uit voor mensen of zij gebruik kunnen maken van hun recht op kwijtschelding of dat zij te maken krijgen met belastingdeurwaarders. Zij veranderen door het besluit van het hoogheemraadschap van kwijtscheldingsgerechtigden in wanbetalers.
Er zijn meer negatieve gevolgen aan het verbod op lokale inkomenspolitiek. Anders dan het Rijk zijn gemeenten verplicht om te zorgen voor een sluitende begroting. Gelet op de krappere budgetten als gevolg van bijvoorbeeld decentralisatie van zorgtaken, zullen zij dat dus slim moeten organiseren. Het is dan geen onlogische gedachte om het inkomen en eigen vermogen van mensen die zorg nodig hebben, te laten meewegen. Vanwege het heersende dogma van verboden inkomenspolitiek zijn dergelijke maatregelen onbespreekbaar en zullen overschrijdingen van zorgbudgetten worden afgewenteld op de algemene middelen van de gemeente. Dit leidt tot nog pijnlijkere keuzes en het schrappen van voorzieningen die ons allemaal aangaan, zoals bibliotheken, buurthuizen of zwembaden. Reden genoeg wat mij betreft voor een herbezinning op het verbod op lokale inkomenspolitiek.
54