Regelmatig krijg ik de vraag of een commanditaire vennoot in box 3 zijn participatie in een besloten beleggings-cv moet aangeven of zijn aandeel in de afzonderlijke activa en passiva. Het zal duidelijk zijn dat de saldobenadering sinds het box 3-regime vanaf 2023 in de regel gunstiger is.
Aanleiding voor de vraag is een reeks lezenswaardige publicaties. Zo meent Robben (V-N 2022/54.0) dat de transparantie van de cv niet noopt tot het afzonderlijk verantwoorden van de deelgerechtigdheid in de bezittingen en schulden die deel uitmaken van het vennootschapsvermogen, onder meer omdat de participaties in een besloten beleggings-cv in het handelsverkeer als zelfstandig vermogensbestanddeel worden beschouwd, en dat art. 5.19 lid 2 Wet IB 2001 voorschrijft dat bezittingen en schulden die in het economische verkeer als eenheid plegen te worden beschouwd, als eenheid moeten worden gewaardeerd. In NLF-W 2023/12 stelt Kortooms dat per geval moet worden getoetst of een participatie in een transparant vehikel als eenheid in de zin van genoemde bepaling moet worden beschouwd. De auteur ziet in de prospectus van een transparant commercieel vastgoedfonds aanleiding om de participatie als eenheid in box 3 te beschouwen.
In mijn visie ligt het anders. In BNB 2007/174 is voor de Wet IB 1964 onomstotelijk beslist dat een commanditaire participatie in een besloten beleggings-cv niet als zodanig als bron van inkomen wordt aangemerkt. Uit de fiscale transparantie volgt dat de deelgerechtigdheid van de commanditaire vennoot in de afzonderlijke vermogensbestanddelen van het vennootschapsvermogen evenzovele bronnen van inkomen vormt. De fiscale transparantie, waarin de personenvennootschap wordt weggedacht, is verankerd in het wettelijke systeem en in de jurisprudentie en daarin is geen verandering gekomen met de invoering van de Wet IB 2001. In het voorgestelde art. 2.14bis Wet IB 2001 wordt deze transparantie expliciet gemaakt. Dit betekent dat een commanditaire vennoot een deelgerechtigdheid in de afzonderlijke activa en passiva van het vennootschapsvermogen in box 3 moet vermelden. Dat dit bij grote cv’s onpraktisch is, doet niet af aan het systeem van de wet.
Ook uit art. 5.19 lid 2 Wet IB 2001 volgt mijns inziens niet dat onderbrenging van beleggingsvermogen in een besloten cv tot toepassing van een saldobenadering kan leiden. Anders gezegd, het is volgens mij irrelevant of het beleggingsvermogen toebehoort aan een individuele natuurlijke persoon of deel uitmaakt van een fiscaal transparante goederengemeenschap met meerdere deelgerechtigden. Art. 5.19 lid 2 Wet IB 2001 is ontleend aan art. 9 lid 3 Wet VB 1964. Uit de parlementaire geschiedenis en de jurisprudentie volgt dat bezittingen en schulden als een eenheid worden beschouwd "als ze een functioneel verband" vormen in het economische verkeer. Bij de vaststelling van de waarde in het economische verkeer gaat het om de waarde die ook anderen dan de belastingplichtige aan de losse bezittingen en schulden dan wel aan het functionele verband zouden toekennen (zie BNB 1975/44). Het gaat dus om het functionele verband tussen bezittingen en schulden, waardoor zij in het economische verkeer als een eenheid worden beschouwd. Op een dergelijke situatie ziet het Interest Rate Swap-arrest (BNB 2018/78). Zou een besloten cv in dergelijke swaps beleggen, dan zou een commanditaire vennoot zijn deelgerechtigdheid in de swaps dienen te vermelden in box 3. Maar in een geval waarin de cv belegt in vastgoed dat deels is gefinancierd met vreemd vermogen en deels met door de commanditaire vennoten ingebracht vermogen ontbreekt in het economische verkeer het functionele verband. Alsdan dient een commanditaire vennoot naar mijn overtuiging zijn deelgerechtigdheid in de afzonderlijke vermogensbestanddelen van het vennootschapsvermogen te vermelden in box 3. Inmiddels is gebleken dat de Belastingdienst hetzelfde standpunt huldigt (zie KG:202:2023:37).