Sinds 1 mei 2016 is de Wet DBA van kracht, een klein wetje die feitelijk niet meer regelt dan de afschaffing van de VAR. De impasse duurt voort en de richting waarnaar wordt gekoerst, bestaat nog slechts uit zeer grove penseelstreken. Kan dit niet anders en vooral eenvoudiger?

Sinds 1 mei 2016 is de Wet DBA van kracht, een klein wetje die feitelijk niet meer regelt dan de afschaffing van de VAR. Grosso modo zijn we daarmee terug bij de wetgeving van rond de eeuwwisseling, vóór de invoering van de VAR. De implementatie hiervan – onverkorte toepassing van de loonbelasting- en socialeverzekeringswetgeving bij opdrachtgevers – is sindsdien evenwel opgeschort, een handjevol kwaadwillenden daargelaten. Recentelijk werd bekend dat dit moratorium nog enkele jaren zal aanhouden, tot ten minste 1 januari 2020, een datum die door het kabinet ‘zeer ambitieus’ wordt genoemd. Verder uitstel is dus niet ondenkbeeldig.

In de tussentijd zullen de kabinetsvoornemens ter vervanging van de Wet DBA worden uitgewerkt. Het regeerakkoord zegt hierover: er is altijd sprake van een arbeidsovereenkomst als de opdrachtnemer een laag tarief verdient (minder dan p 15-18 per uur), de overeenkomst meer dan drie maanden beloopt en/of er sprake is van reguliere bedrijfsactiviteiten. Aan de bovenkant van de markt wordt een opt-out voor de loonbelasting en werknemersverzekeringen ingevoerd. Deze optie geldt als sprake is van een tarief van meer dan € 75 per uur in combinatie met een duur van de overeenkomst van minder dan een jaar en/of geen reguliere bedrijfsactiviteiten. Boven het lage tarief wordt een opdrachtgeversverklaring ingevoerd die een opdrachtgever vrijwaring verleent van loonbelasting en premies werknemersverzekeringen, mits een hiertoe strekkende webmodule – naar waarheid! – is ingevuld. Na inwerkingtreding volgt opnieuw een implementatiefase van een jaar met een terughoudend handhavingsbeleid.

Kortom, de impasse duurt voort en de richting waarnaar wordt gekoerst, bestaat nog slechts uit zeer grove penseelstreken. Ook hier geldt ‘the devil is in the details’ en daarvan zijn er vele. Kan dit niet anders en vooral eenvoudiger? Volgens het regeerakkoord moet de nieuwe wet enerzijds zekerheid bieden aan de opdrachtgever en anderzijds schijnzelfstandigheid voorkomen. De toetsing zou daarom gericht moeten zijn op de vraag of sprake is van de zelfstandige uitoefening van een beroep of bedrijf in plaats van (geen) dienstbetrekking, overeenkomstig de rangorderegeling van art. 2.14 Wet IB 2001. Dit reduceert het aantal toetsingen aanzienlijk, namelijk tot eenmaal per (zeg) een jaar in plaats van per opdracht. Met een dergelijke toets beperken we ons bovendien tot de belasting- en socialezekerheidswetgeving en laten we het arbeidsrecht ongemoeid. Het is al ingewikkeld genoeg.

Lijkt dit niet heel erg op de VAR? Zeker. Dat was conceptueel een prima systeem, maar is gesmoord in inadequate uitvoering, oftewel een ‘circus van 500.000 beschikkingen’ zoals toenmalig Staatssecretaris Wiebes van Financiën het aanduidde. Voor de omslachtige en manipuleerbare ‘check-the-box’ VAR-aanvraagprocedure is een veel beter alternatief beschikbaar: de aanslagregeling IB en VPB, waarbij de inspecteur een oordeel velt over het ondernemerschap van de opdrachtnemer. Dat moet hij toch al doen. Maatwerk in plaats van kruisjes zetten. Bij de aanslag wordt separaat een zelfstandigheidsbeschikking geleverd die vrijwaring geeft aan de opdrachtgever voor de in de beschikking vermelde aard van de werkzaamheden. Uiteraard biedt dit niet een oplossing voor starters. Die zullen met hun inspecteur in overleg moeten voor een zelfstandigheidsbeschikking. Een belangrijke toetsing vindt daarmee aan de voorkant plaats. Met deze intake kan de fiscus vervolgens zijn voordeel doen bij de aanslagregeling. En een webmodule voor de toetsing van het ondernemerschap is er al: https://www.belastingdienst-ondernemerscheck.nl/.

 

Informatiesoort: Uitvergroot

Rubriek: Loonbelasting

19

Gerelateerde artikelen