Nu het einde van de coronabeperkingen nabij is, geeft dat aanleiding stil te staan bij hoe nu verder. Ten aanzien van internationale fiscale kwesties geeft de OESO, zeker sinds de samenwerking met heel veel landen in het ’OESO/G20 Inclusive Framework’-verband, de richting aan.
In relatie tot de coronacrisis kwam de OESO gelijk in april 2020 met richtsnoeren over vragen, gerelateerd aan belastingverdragen (V-N 2020/18.9). De boodschappen waren tamelijk stellig. Reisbeperkingen en meer thuiswerken zouden niet te snel tot discussies over vaste inrichtingen, inwonerschap en vestigingsplaats moeten leiden.
Buurlanden kunnen speciale aandacht geven aan grensarbeiders, hetgeen Nederland in de relatie met België en Duitsland met overtuiging heeft gedaan (onder andere V-N 2021/17.12). Die OESO-richtsnoeren uit 2020 zijn overigens geactualiseerd in een versie van 21 januari 2021, gepubliceerd op de website van de OESO.
Op 18 december 2020 publiceerde de OESO ook een guidance, specifiek gericht op verrekenprijsvraagstukken in relatie tot de coronacrisis. Het document adresseert herkenbare actuele praktijkvragen. Er is immers overduidelijk een categorie multinationale ondernemingen die sinds begin vorig jaar is geconfronteerd met een forse omzetdaling en/of hogere kosten, met als gevolg verliezen.
In welke landen welk deel van die verliezen in de aangiften mag of moet worden getoond, is een relevant thema. Concreet is onder andere ingegaan op de vaak gebruikelijke wijze van het baseren van intragroep-afspraken en prijzen op publieke gegevens van onafhankelijke partijen die doorgaans op eerdere, niet vergelijkbare jaren zien.
Ook is er aandacht voor de vraag of routineentiteiten in wezenlijke mate moeten delen in de financiële terugval. Verder wordt geschreven over het juist verwerken van steun van overheden en op het al dan niet respecteren van lopende afspraken (rulings) tussen belastingdiensten en ondernemingen. Het document vormt een mooi, ruim overzicht, maar geeft beperkt concreet houvast.
Een hoofdboodschap blijft dat bedrijven moeten kijken naar wat onafhankelijke partijen in 2020 (en 2021) deden (en doen). Dat is natuurlijk niets nieuws, maar terechte bevestiging van de ‘separate entity’-benadering en ‘at arm’s length’-denken, zoals vastgelegd in art. 8b Wet VPB 1969 en art. 9 OESO-modelverdrag. Net als bij de eerdergenoemde algemene richtsnoeren over belastingverdragen zou een geactualiseerde versie met meer ervaringen van landen en meer richting dus behulpzaam zijn.
Daarnaast echter ontstond afgelopen jaar enigszins het gevoel dat discussies over verrekenprijsgevolgen van corona een laatste oprisping van 'oud denken' zou kunnen zijn. Alle aandacht gaat immers uit naar de OESO-initiatieven rond Pijler 1 (en 2), op weg naar nieuwe winstallocatielogica binnen multinationale ondernemingen.
Dat lijkt echter minder snel te gaan dan gedacht. De vernieuwde verrekenprijsbenadering van Pillar 1 gaat volgens de laatste berichten slechts voor de allergrootste ondernemingen gelden. En de Europese Commissie mikt met het nieuwe ‘BEFIT’-voorstel, waarmee de toepassing van de huidige verrekenprijsregels binnen de Europese Unie overbodig zou worden, op 2023 (V-N 2021/24.13).
Kortom: we mogen nog jaren vooruit met de huidige verrekenprijsregels en kunnen die dus maar beter zo eenduidig mogelijk interpreteren, zowel in relatie tot als zonder de coronacrisis.
Informatiesoort: Uitvergroot
Rubriek: Vennootschapsbelasting, Internationaal belastingrecht
Carrousel: Carrousel