In een digitaliserende wereld wordt privacy met de dag belangrijker. Het zal de oplettende fiscalist bijvoorbeeld niet zijn ontgaan dat medewerkers van de Belastingdienst een succesvolle procedure tegen het Ministerie van Financiën aanspanden over het bewaren van hun BSN (Rb. Midden-Nederland, ECLI:NL:RBMNE:2025:91).

Privacybeschermende maatregelen hebben soms hoge kosten. Zo worden BTW-ondernemers op grond van het EU-BTW-fraude-bestrijdingsplan ViDA, dat op 12 februari 2025 door het Europees Parlement is goedgekeurd, verplicht om te investeren in ‘e-invoicing’. De bij e-invoicing noodzakelijke digitale versleuteling dient uiteraard te voldoen aan geldende privacynormen van de AVG. Eén van de goedkopere alternatieven daarvoor, het zogenoemde ‘Peppol’-netwerk, kost al snel € 1750 per jaar (afhankelijk van de eigen software en e-invoicing-verplichtingen die de wetgever voorschrijft). Zijn dergelijke kosten wel evenredig in verhouding tot de ViDA-doelen? Voor het antwoord op deze vraag maak ik een uitstapje naar de ‘cassatie in het belang der wet-zaak’ van de Hoge Raad van 2 december 2022 over verplichte ‘eHerkenning’ (V-N 2022/54.21).

De belasting- of inhoudingsplichtige die zonder tussenkomst van een intermediair of zonder gebruik van commerciële aangiftesoftware aangifte VPB of LH wil doen, heeft sinds 1 januari 2020 ‘eHerkenning’ nodig. Zonder deze software kan niet worden ingelogd op ‘MijnBelastingdienst Zakelijk’ en volgens de Nederlandse overheid voldoet alleen dit systeem aan de strikte AVG-eisen om in de aangifte besloten liggende privacygevoelige gegevens te beschermen. De voor aangifteplichtigen vereiste aanschaf van deze eHerkenning kost jaarlijks tussen de € 20 en € 25. Een belastingplichtige weigerde deze software in verband met de kosten aan te schaffen. Rechtbank Gelderland stelde de belastingplichtige in het gelijk, omdat hiervoor geen wettelijke basis zou bestaan (V-N 2022/15.16). A-G Niessen stelde cassatie in het belang der wet in en kwam, net als daarna de Hoge Raad, tot de conclusie dat er wel degelijk een wettelijk basis is voor de verplichte eHerkenning (V-N 2022/29.17). Beide achtten vervolgens toelaatbaar dat een aangifteplichtige kosten moet maken om aangifte te doen. Een bedrag van € 20-25 per jaar vonden zij niet onevenredig in verhouding met het AVG-doel dat met eHerkenning wordt nagestreefd.

E-invoicing onder ViDA wordt – net als eHerkenning – verplicht, maar lijkt vooralsnog aanzienlijk duurder uit te pakken voor belastingplichtigen. Daaraan zal vermoedelijk niet afdoen dat een deel van de huidige BTW-facturatiekosten onder e-invoicing wegvalt. Zou de Hoge Raad de kosten van e-invoicing daarom, in tegenstelling tot die van eHerkenning, wél onevenredig achten? Bij een evenredigheidstoets is onder meer van belang of een fiscale maatregel zijn doel op noodzakelijke (minst ingrijpende) wijze dient. De achtergrond van e-invoicing is het bestrijden van BTW-fraude. Gebruikmaking van het ‘Peppol’-netwerk maakt veilig gegevensverkeer mogelijk en dient daarmee AVG-doelen. Of de kosten van dat netwerk noodzakelijk, en dus ‘evenredig’ zijn, zal samenhangen met het antwoord op de volgende twee vragen. (i) Is e-invoicing de enige optie voor succesvolle BTW-fraudebestrijding of zijn er minder ingrijpende alternatieven? En, zo nee: (ii) zijn er binnen de e-invoicing-sfeer goedkopere AVG-conforme alternatieven denkbaar dan het commerciële ‘Peppol’-netwerk? Ongeacht het antwoord op deze vragen zal gelden: hoe hoger de kosten, hoe dreigender de evenredigheidstoets wordt, zodat de hamvraag is: hoeveel mag AVG-bestendige fraudebestrijding kosten?

Informatiesoort: Uitvergroot

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Focus: Focus

93

Gerelateerde artikelen