Op 8 september 2023 is de internetconsultatie voor het nieuwe box 3-regime per 1 januari 2027 gestart. Het is opvallend dat bij het deel AWR alleen staat "PM invoering administratieplicht box 3-belastingplichtigen". Over hoe dat inhoudelijk moet worden ingevuld, is dus nog onbekend.

In de conceptmemorie van toelichting wordt een delegatiemogelijkheid genoemd, maar in het conceptwetsvoorstel is dat niet terug te vinden. Waar het gaat om een belasting op basis van "het bedrag van de gezamenlijke voordelen die, onder welke naam en in welke vorm dan ook, worden behaald", vergelijkbaar met de winstsfeer, zal die administratieplicht hoe dan ook behoorlijk ver gaan. Maar ook dan is nog de vraag of bijvoorbeeld informatie die van belang kan zijn voor de waardering van bezittingen en schulden, moet worden geadministreerd en bewaard.

Voor kleinere vermogens lijkt mij de bepaling van het resultaat conform de winstsfeer administratief te vergaand. Bij beleggingen via buitenlandse instellingen en beleggingen buiten financiële instellingen om zullen de administratieve vereisten, vrees ik, tot grote problemen leiden.

Voor de grotere vermogens lijkt mij de administratie(plicht) niet zozeer het probleem, maar wel de waardering van het vermogen. Daarbij heeft in een vermogensaanwasbelasting de waardering in het ene jaar altijd óók direct gevolgen voor die in het volgende jaar. Het betekent trouwens ook dat navordering bij dit soort activa voor de inspecteur een mijnenveld wordt. Hij zal immers de vermogensaanwas per jaar moeten vaststellen. Als ik zie hoeveel moeite een eenmalige waardering voor een emigratie of toepassing van de BOR al kost, is mijn conclusie dat een vermogensaanwasbelasting in elk geval bij niet-beursgenoteerde aandelen onwerkbaar is. Bij gebrek aan informatie en controle(capaciteit) leidt dit tot een de facto willekeurige heffing, wat strijdig is met het rechtszekerheidsbeginsel. Een vermogensaanwasbelasting lijkt mij administratief alleen uitvoerbaar voor beursgenoteerde effecten, liquide middelen in vreemde valuta en daarvan afgeleide instrumenten, kortom vermogensbestanddelen waarvoor een objectieve, onafhankelijke waardering continu en aanstonds beschikbaar is.

Wat mij betreft zou er allereerst een aparte doelmatigheidsvrijstelling voor vermogenswinsten moeten komen, desgewenst in de vorm van een drempelvrijstelling en met uitzondering van vermogenswinsten op beursgenoteerde effecten, waarvan de administratie de facto aan de financiële instellingen kan worden uitbesteed. Als wordt gekozen voor een vermogenswinstbelasting en niet voor een vermogensaanwasbelasting, zou ook eens kunnen worden gekeken naar het Duitse voorbeeld van een (bevrijdende) bronbelasting op vermogenswinsten (met verliesverrekening en een voetvrijstelling van € 1000 per belastingplichtige).

Het belangrijkste punt echter is dat wat mij betreft een belegger geen ondernemer is. Een benadering met stortingen- en onttrekkingen past hier niet. Bij een dergelijke benadering lijkt het voornemen om de administratie- en bewaarplicht aan te passen aan de omvang en de samenstelling van het vermogen in situaties met niet alleen banktegoeden, bij voorbaat tot mislukken gedoemd. De oplossing is heffing op basis van de reguliere inkomsten enerzijds en vermogenswinsten anderzijds. Ook in box 2 wordt dit onderscheid tussen regulier inkomen en vermogenswinsten gemaakt, ook daar is terecht afgezien van een winstregime. Als zo nodig ook de vermogensaanwas bij beursgenoteerde effecten, vreemde valuta en afgeleide instrumenten moet worden belast, kan dat door middel van fictieve vervreemding. Het bijhouden van een verkrijgingsprijs is eenvoudiger en begrijpelijker dan het bijhouden van stortingen en onttrekkingen. Ook vergemakkelijkt dit de scheiding met de consumptieve sfeer; die blijft lastig voor renpaarden, Cessna’s en dergelijke. Met het oprekken van de winstsfeer maakt de wetgever box 3 administratief onnodig ingewikkeld.

Rubriek: Inkomstenbelasting

Informatiesoort: Uitvergroot

Dossiers: Box 3

7715

Gerelateerde artikelen