Onze belastingwetgeving bevat planningsmogelijkheden. Daar is anno 2024 fiscaal en maatschappelijk bezien niks mis mee, indien het realiseren van een belastingvoordeel of het voorkomen van een belastingnadeel mogelijk is naar de letter én ratio van de wet. Het kan zijn dat de wetgever zo’n kans aanvankelijk laat bestaan, maar waarschuwt dat deze alsnog de pas wordt afgesneden als er misbruik van wordt gemaakt. Hoewel deze wetgevingswijze in het voordeel van belastingplichtigen is, leidt deze in bepaalde mate tot rechtsonzekerheid.
In 2013 werd de interne reorganisatievrijstelling in de overdrachtsbelasting gewijzigd. Als een (groot)moedervennootschap vastgoed verkrijgt van een (klein)dochtervennootschap geldt niet de eis dat (groot)moeder en (klein)dochter nog drie jaar tot hetzelfde deelconcern moeten blijven behoren. Bij zo’n ‘overdracht omhoog’ gaat de wetgever ervan uit dat géén sprake is van misbruik. Maar bij de invoering waarschuwde de wetgever dat de bepaling wordt heroverwogen als deze leidt tot ongewenste effecten of tot oneigenlijk gebruik van de interne reorganisatievrijstelling. In 2025 worden alle ondernemingsvrijstellingen in de overdrachtsbelasting geëvalueerd, dus dan zullen we vernemen of voor deze situatie toch een aanhoudingseis wordt ingevoerd.
In 2019 werd een generieke renteaftrekbeperking in de vennootschapsbelasting ingevoerd. Het saldo van rentekosten en rentebaten is niet aftrekbaar, voor zover dit rentekostensurplus 20% van de fiscale EBITDA overschrijdt. Iedere belastingplichtige heeft echter een ‘mkb- drempel’ die ervoor zorgt dat rente tot € 1 mln. altijd aftrekbaar is. Bij de invoering werd al geconstateerd dat belastingplichtigen hun activiteiten kunnen opknippen over meerdere belastingplichtigen om de renteaftrekbeperking te ontlopen. Destijds gaf de wetgever aan dat wettelijke maatregelen zouden worden bezien, indien gebruik zou worden gemaakt van ‘fragmentatiestructuren’. Per 2025 gaat de mkbdrempel van € 1 mln. vervallen voor vastgoedlichamen met (aan derden) verhuurd vastgoed. De Belastingdienst ziet namelijk dat de vastgoedpraktijk kwistig opknipgedrag vertoont. Op Prinsjesdag krijgen we te horen hoe de regeling precies wordt vormgegeven.
Vanaf 2025 wordt de samenloopvrijstelling voor de verkrijging van ‘nieuwe’ onroerende zaken via aandelentransacties ingeperkt. Een koper/rechtspersoon betaalt dan 4% overdrachtsbelasting indien hij ten minste één derde van de aandelen verkrijgt, tenzij de onroerende zaken voor minimaal 90% worden gebruikt voor BTW- belaste prestaties. Maar die 4%-overdrachtsbelastingheffing kan eenvoudig worden ontlopen, bijvoorbeeld door een viertal niet- verbonden partijen die ieder 25% van de aandelen verkrijgen. De wetgever heeft al aangegeven dat deze structurering kan worden bestreden met (antimisbruik)wetgeving tegen een zogenoemde samenwerkende groep van aandeelhouders. De komende jaren wordt gemonitord in hoeverre deze transactiestructuren worden geïmplementeerd én bekijkt de wetgever in hoeverre dergelijke structurering – indien gericht op belastingontwijking – kan worden bestreden met fraus legis. In 2028 vindt een beleidsevaluatie plaats van de inperking van de samenloopvrijstelling. Als significante gedragseffecten waarneembaar zijn, wordt de introductie van de zogenoemde ‘samenwerkende groep’ in de overdrachtsbelastingwetgeving heroverwogen. Ik merk hierbij op dat dat de verkrijging van ‘oude’ onroerende zaken via aandelentransacties thans onder voorwaarden belast is met 10,4% overdrachtsbelasting. Het is vanwege die hoge heffing naar mijn mening niet vreemd dat belastingplichtigen samen met anderen aandelen in een onroerendezaakrechtspersoon kopen, waardoor ze hierin géén belast aanmerkelijk belang verkrijgen. Dit jaar vindt al een evaluatie van de tariefdifferentiatie in de overdrachtsbelasting plaats. Ik ben benieuwd of daaruit al conclusies volgen ten aanzien van spreidingsstructuren.
Informatiesoort: Uitvergroot
Rubriek: Belastingen van rechtsverkeer, Vennootschapsbelasting