Als je in december als vaste medewerker van Vakstudie Nieuws wordt uitgenodigd een column te schrijven en je wordt als mens wat ouder, dan is reflecteren op 2024 heel natuurlijk. Ik merk althans dat dit effect nu bij mij optreedt. In het dagelijks werk mag ik me met winstbelastingen (nationaal en internationaal) bezighouden. Daartoe beperk ik mij dus in deze column met een aantal verzuchtingen.

Even beginnend met de ‘kleine’ ondernemers. Inmiddels jarenlang terugkerend thema is het onderscheid tussen zelfstandige ondernemers, schijnzelfstandigen (feitelijk werknemers) en resultaat uit overige werkzaamheden. Ergens houd ik structureel het gevoel dat we allemaal een zwart-wit onderscheid tussen de categorieën zoeken, terwijl dat er feitelijk niet is.

En dan iets heel anders: de verhouding tussen nationale en internationale ontwikkelingen. Met name Europa blijft pogingen ondernemen om nieuwe richtlijnen te ontwikkelen. De totstandkoming van dergelijke nieuwe regels gaat momenteel met wisselend succes. Daarnaast zien we op Europees niveau, onveranderd regelmatig, soms minder voorspelbare uitspraken. Ik denk aan de intrigerende, moeilijk leesbare Apple-uitspraak over staatssteun (V-N 2024/45.12), maar ook aan het meer rechttoe rechtaan geformuleerde vervolg op het Lexel-arrest over renteaftrekbeperking in misbruiksituaties (V-N 2024/47.10).

Terug naar nationaal niveau is het bijzonder dat we met het van toepassing worden van de veranderde kwalificatieregels vanaf 1 januari aanstaande afscheid nemen van de manier waarop we jarenlang met name (open) commanditaire vennootschappen behandelden. Juist omdat kwalificeren zo breed doorwerkt in meerdere wetten en zo zeer een startpunt voor het subject van belastingheffen is, maken we daar een wezenlijke ontwikkeling mee met eigen bijzonderheden.

Ten slotte weten we met zijn allen wel zeker, lijkt me, dat we hoofdstuk 3, afdelingen 3.2 en 3.4, Wet IB 2001 en de Wet VPB 1969 in de loop der jaren tot allesbehalve toegankelijke en makkelijk leesbare literatuur hebben gemaakt. En dan laat ik de dividend-, en de nieuwere bron- en minimumbelasting nog buiten beschouwing.

Dat doet me dan denken, zeker in een modus van bespiegeling, aan de nieuwe generatie fiscalisten die met het door voorgaande generaties ontwikkelde wetgevende instrumentarium aan de slag mag gaan. Het is dankbaar werk om les te mogen geven en daarbij hoort het in historisch breder perspectief plaatsen van ontwikkelingen. Daarbij past ook het onderscheiden van hoofd- en bijzaken. Heffing naar draagkracht en gelijke behandeling van gelijke gevallen zijn leidende uitgangspunten voor (winst)belastingwetgeving. Daar hoort tegengaan van belastingontwijking bij. Als ik de scriptieonderwerpen en de belangstelling tijdens colleges zie, dan trekt in deze jaren het actualiseren van wetgeving in het kader van digitalisering en globalisering van de wereld eveneens veel aandacht. Dat geldt ook voor het nastreven in belastingwetgeving van ‘environmental, social & governance’-doelstellingen.

Tot welke afrondende conclusie het voorgaande nu moet leiden, vraag ik mezelf in alle eerlijkheid ook af. Aan de ene kant bevestigt het dat we volledig gewend zijn aan constante ontwikkelingen en onzekerheden op ons vakgebied; aan de andere kant illustreert het wellicht een wens tot rust, even ademhalen en relativering. En daar is het einde van het jaar een mooi moment voor.

Informatiesoort: Uitvergroot

Rubriek: Vennootschapsbelasting

40

Gerelateerde artikelen