Deze columns van mijn hand waren doorgaans vooral fiscaaltechnisch. In deze weken voelt dat ongemakkelijk aan, dus ik wijk enigszins af. De Corona-crisis is op dit moment overal. Ik ga niet schrijven over zaken waar ik geen verstand van heb, maar dit overschaduwt allicht op gezondheids- en economisch gebied alles.

Intrigerend – en dichter bij internationale fiscaliteit en dus mijn werkgebied – is om te zien in welke mate landen samenwerken. De landen volgen elkaar wel, zo lijkt het, maar elk land lijkt toch vooral een eigen pad te kiezen. Naast het voorgaande was de kritiek op de Belastingdienst de afgelopen maanden sterk zichtbaar.

Als betrokken rijksambtenaar hoop ik van harte dat er (ook) op dat punt een omslag komt. Het levert wel nieuw jargon op. De nieuwe staatssecretaris sprak uit dat de Belastingdienst weer ‘saai’ zou mogen worden. Een enkele criticaster vond dat een slecht idee (zie een opinie in het Financieele Dagblad op 2 februari 2020). Mij sprak die benadering en de manier waarop dat werd gepresenteerd, juist wel aan (zie https://www.rijksoverheid.nl/regering/bewindspersonen/hansvijlbrief). Daarnaast werden teksten als de ‘menselijke maat’ gebezigd. Ook dat begrijp ik, zelfs met een meer universitaire pet op. Ik projecteer dat dan uitsluitend op zaken zoals winst- en bronbelasting in internationaal verband. Natuurlijk past iedere fiscalist eerst en vooral de regels toe. Aan het eind zal een ieder echter even in het hoofd hebben of de uitkomst redelijk uitpakt. Zo niet, dan verdient dat signalering. De theoretische basis kan zijn of het resultaat past bij doel en strekking van de regels. Het doet ook denken aan art. 63 AWR (de hardheidsclausule). Dat laatste lijkt echter meer een juridische link, daar waar de formulering politieker en algemener was beoogd.

Op het gebied van internationaal belastingrecht is gangbaar jargon geworden dat multinationale ondernemingen overal hun ‘fair share’ zouden moeten betalen. Dat jargon vind ik lastiger te interpreteren. Zojuist is het rapport van de (Nederlandse) Adviescommissie Belastingheffing van multinationals gepubliceerd. Daarin staat, onder andere, een stevig pleidooi voor internationale samenwerking. Daarom kijken we met belangstelling naar de OESO en het vervolg rondom de ‘pillars’. In het verlengde van de eerste alinea zou ik hopen dat landen samen meer harmonisatie bewerkstelligen. Ik begrijp dat (nog) meer antimisbruikregels wenselijk kunnen zijn om excessen te bestrijden (‘pillar 2’). Alleen al de nieuwe bronbelastingen, antihybride regels, ‘principal purpose’- testen en misbruikopdrachten in de EU-jurisprudentie zijn bij elkaar veel nieuwe regels. Overzichtelijker – en de ‘koninklijke weg’, ook mooi jargon – lijkt me om meer internationale overeenstemming te bereiken over hoe kan worden bewerkstelligd dat op een geharmoniseerde wijze vast te stellen wereldwijde winst van een complete multinationale onderneming ‘fair’ en praktisch over alle landen kan worden verdeeld waar de onderneming (echt) actief is, zonder dat iets tussen wal en schip valt (‘pillar 1’, zie ook V-N 2019/50.5). Dan zijn hopelijk ook minder misbruikregels nodig. Een bijzonder jaar als dit kan een mooi moment zijn voor landen om te komen tot één concept en daarmee de wereldwijde regels en uitvoering daarvan simpeler te maken.

Informatiesoort: Uitvergroot

Rubriek: Belastingrecht algemeen, Internationaal belastingrecht

4

Gerelateerde artikelen