Op donderdag 3 december verschijnt nummer 7360. In deze aflevering zijn de volgende bijdragen opgenomen:
Dr. C.A.T. Peters - Vennootschapsbelasting en vermogensbelasting: tijd voor Europese duo-coördinatie!
Direct door naar het volledige artikel in Navigator
Mr. J.L.W. Broeksteeg - De staatsrechtelijke positie van de belastingambtenaar
De ambtenaar, werkzaam bij de Belastingdienst, heeft juridisch een andere positie dan de ‘reguliere’ ambtenaar. Waar ambtenaren normaliter bevoegdheden uitoefenen in mandaat, krijgen de belastinginspecteur en de Belastingdienst/Toeslagen bevoegdheden door de wet geattribueerd. Zij oefenen hun bevoegdheden zelfstandig uit, maar zij werken wel onder verantwoordelijkheid van hun politiek leidinggevende, de staatssecretaris. Deze is aan de Staten-Generaal politieke verantwoording verschuldigd voor het handelen en nalaten van deze ambtenaren. Daardoor kunnen de Staten-Generaal greep houden op de Belastingdienst.
Direct door naar het volledige artikel in Navigator
Mr. M.M.Q. Wiezer - De objectieve voorwaarde in het technisch aanmerkelijk belang
Op 10 januari 2020 wees de Hoge Raad een arrest over de in 2012 geldende tekst van de antimisbruikbepaling van art. 17 (de buitenlandse belastingplicht) van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. De ‘objectieve voorwaarde’ is een onderdeel van die antimisbruikbepaling. In deze bijdrage analyseert de auteur de overwegingen van de Hoge Raad in genoemd arrest ten aanzien van die ‘objectieve voorwaarde’. Die overwegingen zijn tevens van belang voor de misbruikbepaling in het huidige art. 17 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en in de inhoudingsvrijstelling van art. 4 van de Wet op de dividendbelasting 1965. Ook voor de zogenoemde ‘Principal Purposes Test’ van het Multilaterale Instrument dient de ‘objectieve voorwaarde’ als middel om te bepalen of sprake is van misbruik. Tot slot is de ‘objectieve voorwaarde’ naar de mening van de auteur gelijk aan de ‘oogmerktoets’ van de deelnemingsvrijstelling (art. 13 lid 9 Wet VPB 1969).
Direct door naar het volledige artikel in Navigator
Mr. D.C.F. Berry, S. de Jong MSc LLM en drs. E. Scholten Adv LLM - De samenloop van de NOW en verrekenprijzen
De impact van de coronacrisis en de maatregelen die de overheid in dit kader heeft genomen is zichtbaar in alle belastinggebieden en zo ook in de verrekenprijzenpraktijk. Een speciaal aandachtspunt is de samenloop tussen verrekenprijzen en de Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (‘NOW’). De vraag die in dit artikel centraal staat is, of partijen binnen een multinationale groep in dezelfde mate als onafhankelijke partijen gebruik kunnen maken van de NOW.
Direct door naar het volledige artikel in Navigator
Rubriek Parlementair
Direct door naar het volledige artikel in Navigator
Binnenkort in het Weekblad
Het procesdossier
De jurisprudentie van de Hoge Raad omtrent alle op de zaak betrekking hebbende stukken is belangrijk omdat daarmee is gewaarborgd dat de belanghebbende daarvan kan kennisnemen. Bij het automatisme dat al deze stukken ook in het procesdossier terecht komen, kunnen nadrukkelijk vragen worden gesteld. In deze bijdrage onderzoekt prof. mr. G.J.M.E. de Bont op welke wijze het procesdossier dient te worden gevuld teneinde de rechten van de belanghebbende te waarborgen in combinatie met een proceseconomische afwikkeling van de procedure.
Onder welke omstandigheden dienen nationale voordelen als Unierechtelijke voordelen aangemerkt te worden?
Als gevolg van de Deense beneficial ownership-zaken dienen Lidstaten de toekenning van Unierechtelijke voordelen te weigeren indien die voordelen worden ingeroepen in situaties die op grond van het Unierecht kwalificeren als fraude of misbruik. In deze bijdrage schetsen mr. H.R. Zuidhof en prof. dr. H. Vermeulen aan de hand van de geldende jurisprudentie een theoretisch kader op grond waarvan naar hun mening beoordeeld dient te worden onder welke omstandigheden nationale voordelen als Unierechtelijke voordelen aangemerkt dienen te worden. Het geschetste theoretische kader wordt vervolgens toegepast op onderdelen van de Nederlandse deelnemingsvrijstelling, waarbij de auteurs concluderen dat de huidige vormgeving van de Nederlandse deelnemingsvrijstelling mogelijk onvoldoende waarborgen bevat om situaties van fraude of misbruik te bestrijden.
Producten: WFR-signaleringen