Op donderdag 1 december 2022 verschijnt nummer 7456. In deze aflevering zijn de volgende bijdragen opgenomen:
- M.M.F.J. van Bakel MSc., mr. dr. M. Tydeman-Yousef en drs. W.G. van Vliet - Aftopping periodieke giftenaftrek: arbitrair en onevenwichtig
Per 1 januari 2023 wordt de periodieke giftenaftrek afgetopt tot 250.000 euro per belastingplichtige en eventuele partner, per kalenderjaar. De auteurs bespreken de aanleiding tot deze maatregel en de onderbouwing ervan. Zij gaan met name in op het vermeende oneigenlijk/onbedoeld gebruik van deze aftrek en het overgangsrecht. Vervolgens komen zij met hun aanbevelingen en conclusies. - Mr R.P.F.M. Hafkenscheid - Dienstverleningslichamen onder het Verrekenprijsbesluit 2022
In dit artikel over het Verrekenprijsbesluit 2022, het laatste uit een serie van drie, behandelt de auteur het gewijzigde beleid van Nederland over de verrekenprijsbepaling van dienstverleningslichamen. Dat beleid reflecteert volgens de auteur de wens van Nederland niet langer een rol als doorstroomjurisdictie te spelen. De auteur behandelt het standpunt dat de vergoeding voor de diensten van een dienstverleningslichaam wordt bepaald op basis van de mate van ‘control’ over de risico’s van de leningenportefeuille en of het lichaam de financial capacity heeft de aanvaarde risico’s te dragen. Het nieuwe beleid zal naar de mening van de auteur verdragspartners eerder doen besluiten dienstverleningslichamen toegang tot belastingverdragen met Nederland te ontzeggen. De auteur vraagt zich af hoe bestaande dienstverleningslichamen moeten omgaan met het verleden, waarin de vergoeding nog niet moest worden bepaald op basis van control, maar met behulp van het Vraag- en antwoordbesluit. Het artikel behandelt verder hoe de mate van control moet worden bepaald, nu het besluit daarover geen richtlijnen geeft en artikel 8c Wet Vpb volgens de auteur niet richtinggevend is. - Mr. J. Versluis - Secundaire transacties en de Wet tegengaan mismatches bij toepassing zakelijkheidsbeginsel
Onder bepaalde omstandigheden zorgt de Wet tegengaan mismatches bij toepassing zakelijkheidsbeginsel ervoor dat een secundaire transactie in de vorm van een informele kapitaalstorting of verkapte winstuitkering buiten beschouwing blijft. In deze bijdrage worden deze omstandigheden en de impact daarvan nader geanalyseerd. Daarnaast wordt onderzocht wat de impact van de wet is op de toepassing van de deelnemingsvrijstelling en op indirecte secundaire transacties. Tot slot wordt geanalyseerd onder welke omstandigheden de wet verder lijkt te gaan dan het buiten beschouwing blijven van een secundaire transactie.R - Rubriek Parlementair
Binnenkort in het Weekblad
Tarieven in de IB: niet iedereen heeft een microsimulatiemodel (maar wel nodig)
In deze bijdrage ontrafelt drs. A.T.H. van der Linden de tariefstructuur in de inkomstenbelasting voor zowel inkomensstijgingen, de belastbare inkomsten uit eigen woning als de persoonsgebonden aftrek. Vervolgens kan men de vraag beantwoorden aan wie men de twee voornoemde vrij toerekenbare inkomensbestanddelen anno 2022 het beste kan toerekenen. Waar het antwoord op die vraag niet voor de hand ligt, daar ligt de weg naar het antwoord wellicht nog minder voor de hand. Om het antwoord te kunnen geven moet men namelijk (maximaal) drie verschillende tariefstructuren door. Uit de bijdrage blijkt dat de tariefstructuren zelfs voor de wetgever soms te complex lijken te zijn. Conform de oproep in de motie Grinwis c.s. van 9 november jl. worden verbetervoorstellen gedaan om de marginale druk transparanter te maken.
Beleggingsfictie voor verhuurd vastgoed in de BOR en de DSR
Het plan voor de invoering van een beleggingsfictie voor verhuurd vastgoed in de bedrijfsopvolgingsregeling in de SW 1956 en de doorschuifregeling in de Wet IB 2001 lijkt steeds concreter te worden. De beleggingsfictie is in ieder geval onderdeel van een Initiatiefwetsvoorstel van drie Tweede Kamerleden. In deze bijdrage onderzoekt dr. A. Rozendal in hoeverre het noodzakelijk is om een beleggingsfictie in te voeren. De auteur bespreekt de wijze waarop deze fictie zich verhoudt tot de bestaande wet- en regelgeving en jurisprudentie alsmede de argumenten die zijn genoemd om de invoering van een beleggingsfictie te rechtvaardigen. Ook besteedt de auteur aandacht aan mogelijke onwenselijke gevolgen voor de praktijk en alternatieven die men zou kunnen overwegen.
Producten: WFR-signaleringen