Op 9 mei 2023 is nummer 7478 verschenen. In deze aflevering zijn de volgende bijdragen opgenomen:
- Prof. dr. R.P.C.W.M. Brandsma - 131 De essentiële rol van de financiële spilfunctie bij winstdrainage: is de financiering (of de fiscus) om (de tuin) geleid?
Onlangs heeft de Hoge Raad in het kader van art. 10a Wet VPB 1969 geoordeeld dat geen sprake is van een (onzakelijke) omleiding van de financiering voor een rechtshandeling als de crediteur een financiële spilfunctie vervult in het concern waartoe ook de in Nederland gevestigde debiteur behoort. Dit roept de vraag op hoe moet worden vastgesteld of de crediteur deze functie vervult. Voorts moet worden beoordeeld of de treasury-vennootschap/afdeling (de crediteur) in casu toch niet een doorgeefluik is. Dit betekent dat nader onderzoek nodig is. Onderzoek waarvoor de Hoge Raad weliswaar handvatten geeft, maar zowel (de omvang van) het onderzoek als de onderzoeksresultaten kunnen onderwerp van discussie zijn tussen de belastinginspecteur en de belastingplichtige. Het is daarom de vraag of de gegeven handvatten leiden tot een beperking van de geschillen, dan wel behulpzaam zijn bij het oplossen van een geschil door de rechter. Als sprake is van zakelijke overwegingen in de zin van art. 10a lid 3 onderdeel a Wet VPB 1969, bestaat in zoverre geen ruimte meer voor de toepassing van fraus legis, hetgeen de omvang van de rechtsstrijd beperkt. - Prof. mr. dr. R. Russo & mr. drs. E. Porsuklu - Eindelijk de doorbraak van fiscaliteit in de Corporate Governance Code
In deze bijdrage bezien de auteurs de nieuwe Corporate Governance Code en besteden daarbij vooral aandacht aan de betekenis van die Code voor de fiscaliteit. Daarbij wordt ook gekeken naar een aantal buitenlandse Codes, het nieuwe concept-OECD model en de VNO-NCW Tax Governance Code. Het feit dat in de nieuwe Code expliciet aandacht wordt besteed aan fiscaliteit wordt positief gewaardeerd en daarmee wijkt de Nederlandse Code ook in positieve zin af van de buitenlandse Codes. Hoewel de directe invloed van de Code beperkt zal zijn, zal indirecte invloed wel aanwezig zijn. Het bespreekbaar maken van gedrag van ondernemingen zal immers makkelijker worden en in de praktijk zeker meer plaatsvinden. - Dr. F.J.G. Nellen - Over het parallellisme van douanerechten en btw in de internationale handel
Volgens het Hof van Justitie EU bestaat er binnen de Europese rechtsorde een ‘parallellisme’ van btw en douanerechten bij de invoer van goederen in de EU. Dit houdt in dat de heffing van beide middelen zoveel mogelijk plaatsvindt als gevolg van hetzelfde (belastbare) feit, op dezelfde locatie en hetzelfde moment, en bij hetzelfde belastingsubject. In deze bijdrage analyseert de auteur de samenloop van btw en douanerechten in de internationale handel op basis van het EU-recht. Hij concludeert dat het Hof van Justitie EU met zijn zogenoemde ‘economische circuitdoctrine’ in voorkomende gevallen inbreuk maakt op het parallellisme. Zo splitst het Hof in de zaak FEDEX de heffing van btw en douanerechten in tijd en plaats zonder dat daarvoor directe gronden bestaan in de Europese regelgeving. In andere zaken wordt de toepassing van de doctrine gekenmerkt door inconsistenties en juridische onnauwkeurigheden. Volgens de auteur is de doctrine een onwenselijke creatie van het Hof van Justitie EU, vooral omdat er geen rechtvaardigingsgrond voor lijkt te bestaan. De Btw-richtlijn en het DWU bevatten immers duidelijke regels voor de heffing van douanerechten en btw bij invoer. - Dr. R.H.M.J. Offermanns - Over de vrijheid van de rechter bij de uitleg van regelgeving: bij de uitleg van het Multilateraal Instrument (MLI) en bij de uitleg van nationale regelgeving
Verslag van het symposium van het Platform Belastingrechtspraak, gehouden op 9 februari 2023 in het Tropenmuseum te Amsterdam. - Rubriek Parlementair
Producten: WFR-signaleringen
59