Op 27 juni 2023 is nummer 7485 verschenen. In deze aflevering zijn de volgende bijdragen opgenomen:

  • Prof. dr. S. Cnossen & prof. dr. B. Jacobs - Problemen met een partiële vermogensaanwasbelasting
    Aanzienlijke economische, uitvoeringstechnische- en arbitrageproblemen gaan ontstaan als een vermogensaanwasbelasting in box 3 wordt ingevoerd, naast de bestaande vermogenswinstbelasting in box 1 (ib-ondernemers) en box 2, zoals Van Rij voorstelt. In dit artikel wordt bepleit om óf overal een vermogenswinstbelasting in te voeren, dus ook in box 3, óf dat flankerend beleid wordt ontwikkeld, met name in box 2, om deze problemen te voorkomen. In beide gevallen moet het beleid erop gericht zijn blokkeringseffecten met een vermogenswinstbelasting te voorkomen door realisatie te veronderstellen bij schenking, overlijden of migratie en de fiscale voordelen van de doorschuifregeling en bedrijfsopvolgingsregeling te elimineren.
  • Drs. A.T.H. van der Linden & drs. V.L. Meijerman - De inkomensverlagende inkomensverhoging wegens hulpbehoevendheid: Deel 1
    In dit tweeluik gaan de auteurs in op twee uitspraken van Hof Arnhem-Leeuwarden waarin het hof oordeelde dat sprake was van een individuele en buitensporige last in de situatie waarin de arbeidsongeschikte belanghebbende nauwelijks of geen financieel voordeel ondervond van een verhoging van het inkomen wegens hulpbehoevendheid. De hofuitspraken roepen bij de auteurs vragen op van eigendomsrechtelijke en fiscaaltechnische aard: was de inkomensverlagende inkomensverhoging wegens hulpbehoevendheid wel zo individueel en buitensporig als het hof aannam of manifesteert zich hier een structureel probleem?
  • Mr. D.G.W. Schäfer & mr. L.P. Dik - Buitenlandse investeerders en het fbi-regime, een tussenstand van de jurisprudentie
    De Belastingdienst en Nederlandse rechters hebben duizenden procedures in behandeling van buitenlandse (fonds)entiteiten die voordelen claimen die in een Nederlandse context alleen worden toegekend aan fiscale beleggingsinstellingen. Deze procedures zien voor het overgrote deel op teruggaven van dividendbelasting en voor een klein deel op de toepassing van het nultarief in de vennootschapsbelasting. Deze bijdrage beschrijft de belangrijkste ontwikkelingen uit de jurisprudentie en biedt een overzicht van welke punten definitief beslist lijken en welke nog in ontwikkeling zijn.
  • Prof. mr. H.M. Kappelle - Doel en strekking van artikel 10 lid 4 Wet LB 1964
    De Wet VPL voegde per 1 januari 2005 een vierde lid toe aan art. 10 Wet op de loonbelasting 1964. Het doel van deze bepaling was ‘een langdurige onterechte toepassing van de omkeerregel te herstellen’. Als op een aanspraak – naar later blijkt – ten onrechte de omkeerregel is toegepast, is de hoofdregel van toepassing en is de uitkering onbelast. De – naar later blijkt – belaste aanspraak is echter niet in de heffing betrokken en de naheffings- en navorderingstermijnen zijn veelal al (lang) verstreken, zodat de facto sprake blijft van een onbelaste aanspraak. Art. 10 lid 4 Wet LB 1964 repareert dit lek door in dergelijke gevallen de aanspraak te behandelen alsof daarop wel terecht de omkeerregel was toegepast. Een drietal recente uitspraken zorgt er voor dat de strekking van dit artikel beperkter lijkt te zijn dan de wetgever beoogde. Volgens de auteur zijn bedoeling en strekking volstrekt duidelijk en brengen deze drie uitspraken dan ook de nodige verbazing te weeg.Hij verwacht reparatiewetgeving op dit punt.
  • Rubriek Parlementair

Producten: WFR-signaleringen

36