Hof Den Haag oordeelt dat het minimum van 4% niet dusdanig hoog is dat de wetgever daarmee buiten zijn ruime beoordelingsmarge is getreden, ook al is het uitsluitend ingevoerd vanwege budgettaire motieven.
Aan X LTD is bij een LB-naheffingsaanslag over 2016 € 7674 belastingrente in rekening gebracht over 1 januari 2017 tot en met 16 december 2021. In de periode 1 juni 2020 tot en met 30 september 2020 is de rente 0,01% op grond van de Verzamelspoedwet COVID-19. In de resterende perioden is het 4%. Volgens Rechtbank Den Haag zijn de vanaf 1 oktober 2020 geldende percentages in het Besluit belasting- en invorderingsrente (zie V-N 2020/59.24) gebaseerd op art. 30hb AWR en dus voldoende ‘lawful’. Het hanteren van een ondergrens van 4% blijft binnen de aan de wetgever toekomende ruime beoordelingsmarge (‘faire balance’) en is niet evident van redelijke grond ontbloot. X LTD gaat in hoger beroep.
Hof Den Haag oordeelt dat het minimum van 4% niet dusdanig hoog is dat de wetgever daarmee buiten zijn ruime beoordelingsmarge is getreden, ook al is het uitsluitend ingevoerd vanwege budgettaire motieven. Bovendien geldt het minimum ook bij het vergoeden van belastingrente. De belastingrente wordt niet beïnvloed door mogelijke verwijten aan de kant van de belastingplichtige, zodat het geen 'criminal charge' is (zie HR 26 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF4151, V-N 2003/49.3). Er is ook geen strijd met het EU-evenredigheidsbeginsel en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het beroep van X LTD is ongegrond.
Wetsartikelen:
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 7
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Algemene wet inzake rijksbelastingen 30hb
Algemene wet inzake rijksbelastingen 30h
Instantie: Hof Den Haag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 7 november
Informatiesoort: VN Vandaag