Advocaat-generaal Wattel concludeert dat het hof de bewijslast verkeerd heeft verdeeld. Volgens de A-G rust op X bv de last om te bewijzen dat voor alle betrokkenen bij de shareholder loan zakelijke redenen bestonden voor het aangaan ervan. De A-G adviseert om de zaak te verwijzen.

Het Luxemburgse G S.à.r.l. houdt de aandelen in belanghebbende, X bv. De aandelen G S.à.r.l. worden gehouden door twee fondsen die op de Kaaiman Eilanden zijn gevestigd, en in handen zijn van A, een van de grootste private equity-ondernemingen ter wereld. In verband met de overname van de F-groep, stort G S.à.r.l. € 43 mln aan kapitaal op de aandelen in X bv, en trekt X bv € 634,8 mln aan leningen aan van G S.à.r.l (shareholder loan [SHL]). In haar VPB-aangifte 2010-2011 brengt X de rente van € 45,2 mln op de lening in aftrek van haar winst. De inspecteur is echter van mening dat dit niet mogelijk is. Hij stelt onder andere dat de SHL (vermomd) eigen vermogen is van X bv en dat dus geen sprake is van een geldlening. Anders is sprake van een deelnemerschapslening. Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat X bv de rente op de aandeelhouderslening niet in aftrek kan brengen. De rechtbank is het weliswaar niet eens met de inspecteur dat geen sprake is van een geldlening, maar er is volgens de rechtbank wel sprake van een deelnemerschapslening. Hof Amsterdam is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat sprake is van een deelnemerschapslening. Het hof staat uiteindelijk aftrek van € 5 mln aan rente toe en stelt het belastbaar bedrag vast op € 1,7 mln. De staatssecretaris en X bv gaan in cassatie.

Advocaat-generaal Wattel concludeert dat het hof de bewijslast verkeerd heeft verdeeld. Volgens de A-G rust op X bv namelijk de last om te bewijzen dat voor alle betrokkenen bij de SHL zakelijke redenen bestonden voor het aangaan ervan. De A-G merkt daarbij op dat de overige investeerders hun eigen vermogen kennelijk niet rechtstreeks als vreemd vermogen ter beschikking hebben gesteld aan X bv. De A-G adviseert de Hoge Raad dan ook om de zaak te verwijzen. Het verwijzingshof zou dan een feitelijk onderzoek moeten instellen naar de (on)zakelijkheid van de beweegredenen van de bij de SHL betrokken ‘derde’ investeerders.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.25

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 10

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting

Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)

Editie: 22 december

9

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen