A-G Wattel concludeert dat de in USD opgenomen vorderingen en schulden in samenhang moeten worden gewaardeerd alsmede dat X bv de van de Master Agreement afwijkende onderlinge verrekenprijs niet aannemelijk heeft gemaakt.
X bv vormt samen met onder andere haar dochtervennootschappen H bv en E bv een fiscale eenheid voor de VPB. X bv heeft ultimo 2012 diverse vorderingen en schulden in USD op haar balans. X bv heeft tevens valutatermijncontracten afgesloten ter afdekking van het valutarisico. X bv waardeert de vorderingen en schulden in USD tegen historische kostprijs of lagere bedrijfswaarde. Valutawinsten en -verliezen rekent X bv geheel tot haar belastbare winst. De staatssecretaris stelt dat de vorderingen en schulden in samenhang moeten worden gewaardeerd, vanwege de feitelijke correlatie tussen beide.
De met X bv gevoegde dochtermaatschappij E bv produceert product X. Dit product verkoopt E bv aan gelieerde verkooporganisaties. De verkoopprijzen zijn vastgelegd in een Master Agreement en zijn afgeleid van de marktprijzen. E bv opent in 2008 een nieuwe fabriek en kan daardoor meer produceren met als gevolg een surplus van 39% van de totale productie. Dit surplus wordt verkocht, tegen van de in de Master Agreement afwijkende verkoopprijzen, aan een gelieerde vennootschap tegen kostprijs vermeerderd met 5% winstopslag. Dit is vastgelegd in een Supply Agreement. De staatssecretaris stelt dat het verschil tussen de gehanteerde onderlinge verrekenprijs in de Supply Agreement en de onderlinge verrekenprijs voortvloeiende uit de Master Agreement tot de winst van X bv moet worden gerekend.
A-G Wattel concludeert dat voor samenhangende waardering niet is vereist dat sprake is van het beogen van de hedging of dat er een bedrijfseconomisch verband bestaat tussen de vordering en de schuld in dezelfde valuta, de feitelijke correlatie is voldoende. Ten aanzien van de onderlinge verrekenprijzen concludeert de A-G dat het op de weg van X bv ligt om de van de Master Agreement afwijkende prijzen aannemelijk te maken. Het hof heeft de bewijslast juist verdeeld. De A-G kwalificeert de Supply Agreement als een relatieve schijnhandeling met als doel winstverschuiving.
De A-G adviseert de Hoge Raad om de cassatie beroepen van X bv ongegrond te verklaren en die van de staatssecretaris gegrond.
Lees ook het thema Valutaresultaten in de winstsfeer.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.25
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8b
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 27 maart