A-G Wattel is van mening dat de volmacht van de gemachtigde niet toereikend is om alleen over de griffierechtvergoeding te procederen. De inspecteur heeft de fout van het hof inmiddels hersteld door aanvullend € 93 te betalen, zodat het cassatieberoep niet-ontvankelijk is. Art. 19a Wet BPM 1992 geldt voor alle BPM-procedures “gestart naar aanleiding van een voldoening op aangifte”, dus juist ook als het geschil alleen (nog) maar gaat over de proceskostenvergoeding en het griffierecht.

X doet BPM-aangifte voor een personenauto met schade. In geschil is de naheffingsaanslag op basis van veel lagere herstelkosten en 75% aftrek. Rechtbank Den Haag verlaagt de aanslag en X krijgt wegens het overschrijden van de redelijke termijn een immateriële schadevergoeding van € 500. Hof Den Haag handhaaft de aanslag. Niet in geschil is dat in eerste aanleg de proceskostenvergoeding voor de bezwaar- en beroepsfase onjuist is vastgesteld. Deze wordt alsnog verhoogd tot € 2370. Voor het hoger beroep krijgt X een proceskostenvergoeding van € 437,50 (wegingsfactor 0,25) en een griffierechtvergoeding van € 181. X gaat in cassatie. Niet in geschil is dat het hof een griffierechtvergoeding van € 274 had moeten toekennen. De inspecteur heeft het verschil van € 93 inmiddels betaald en heeft aangeboden de cassatieproceskosten te vergoeden op basis van 2 punten (beroepschrift) x 0,25 (BPM-zaak) x 0,25 (zeer licht) x € 837= € 104,62 (art. 19a lid 2 Wet BPM 1992). Volgens X is dat artikel niet van toepassing, omdat de cassatieprocedure niet over de BPM, maar alleen over het griffierecht gaat.

Advocaat-Generaal Wattel is van mening dat de volmacht niet toereikend is om alleen over de griffierechtvergoeding te procederen. Er zou de gemachtigde dus een hersteltermijn gegund moeten worden om dit te herstellen. Art. 19a geldt voor alle BPM-procedures “gestart naar aanleiding van een voldoening op aangifte”, dus juist ook als het geschil alleen (nog) maar gaat over de proceskostenvergoeding en het griffierecht. De inspecteur heeft de € 93 inmiddels betaald, zodat het beroep volgens de A-G niet-ontvankelijk is. X heeft geen recht op een proceskostenvergoeding als de € 93 is betaald vóórdat cassatie werd ingesteld. Is deze later betaald, dan bestaat slechts recht op de wettelijke vergoeding van € 41,85 (factor 0,1 in plaats van 0,25). Voorstelbaar is echter ook om in het geheel geen vergoeding toe te kennen. De gemachtigde heeft namelijk niet weersproken dat er geen procesbelang meer is, noch dat voor de cassatiefase 2,5 keer de wettelijke vergoeding is aangeboden, noch dat hij daarop niet is ingegaan. Gezien bovendien de kansloosheid van zijn stelling over art. 19a valt moeilijk te zien welk redelijk belang nog gediend wordt met de verwerping van het bovenwettelijke aanbod en het verder blijven belasten van de rechtspraak en de wederpartij. X heeft volgens de A-G wel recht op een griffierechtvergoeding. Ten overvloede merkt hij op dat dergelijke geschillen leiden tot een ondoelmatige inzet van de schaarse capaciteit van de bestuursrechtspraak en dat daarom de Centrale Raad van Beroep het niet-vergoeden van bezwaarkosten niet meer als zelfstandig procesbelang aanmerkt, tenzij het bestuursorgaan het besluit in bezwaar heeft herroepen zonder bezwaarkostenvergoeding hoewel daar wel om was gevraagd (zie CRvB 2 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:635, V-N 2024/19.20). Het College van Beroep voor het bedrijfsleven en de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State hebben zich daar inmiddels bij aangesloten.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 10

Algemene wet bestuursrecht 8:74

Algemene wet bestuursrecht 8:75

Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 19a

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht, Belastingheffing van motorrijtuigen

Editie: 16 december

Informatiesoort: VN Vandaag

Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)

133

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen