Advocaat-Generaal Pauwels is van mening dat de verzetrechter ambtshalve moet beoordelen of het beroep tegen niet-tijdig beslissen onredelijk laat is ingesteld.

Aan X zijn door de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam twee naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd. Het bezwaar van X is bij uitspraak op bezwaar in eerste instantie op 21 juni 2017 niet-ontvankelijk verklaard. In beroep haalt de heffingsambtenaar bakzeil door te stellen dat het bezwaar toch ontvankelijk was en dat de uitspraak op bezwaar dus niet kan worden gehandhaafd. Het beroep wordt daarom kennelijk gegrond verklaard. Na verzet door X wordt dit oordeel op 31 mei 2018 door Rechtbank Amsterdam bevestigd. Op 8 februari 2022 gaat X weer in beroep, omdat de heffingsambtenaar nog steeds geen nieuwe uitspraak op bezwaar heeft gedaan. De heffingsambtenaar dient ondanks het daartoe strekkende verzoek van de rechtbank geen verweerschrift in. Zonder zitting wordt het beroep van X daarom kennelijk gegrond verklaard (art. 8:54 Awb). Bovendien moet de heffingsambtenaar binnen 14 dagen alsnog uitspraak op bezwaar doen. Hij verbeurt een dwangsom van € 250 voor elke dag waarmee die termijn wordt overschreden, met een maximum van € 37.500. Dit keer gaat de heffingsambtenaar in verzet. Hij stelt dat het beroep van X inzake het niet tijdig doen van de uitspraak op bezwaar onredelijk laat is ingesteld en dat dit daarom kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank komt hier niet aan toe, omdat de heffingsambtenaar zelf in het geheel niet op het beroep had gereageerd. Er is niet voldaan aan de verplichting om de gedingstukken te overleggen en er is ook geen standpunt kenbaar gemaakt. Het college van B&W stelt in cassatie primair dat in de 8:54-uitspraak is nagelaten om ambtshalve te onderzoeken of het beroep onredelijk laat is ingediend.

Advocaat-Generaal Pauwels is van mening dat de verzetrechter ambtshalve moet beoordelen of het beroep tegen niet-tijdig beslissen onredelijk laat is ingesteld. Het doen van verzet is een voortzetting van de eigen instantie. Het verzet is niet op één lijn te stellen met een volgende instantie als in HR 16 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1153, V-N 2021/31.19 en BNB 2021/140. In dat arrest is beslist dat de rechter de tijdigheid van een bezwaar of beroep in een vorige instantie niet ambtshalve mag beoordelen. Voor het geval de Hoge Raad uitgaat van de tegengestelde opvatting is de A-G van mening dat de heffingsambtenaar voor het eerst in verzet het standpunt kan innemen dat het beroep niet-ontvankelijk is wegens de onredelijk late indiening. De A-G geeft de Hoge Raad in overweging het principale beroep gegrond te verklaren en dat verwijzing moet volgen om te onderzoeken of het beroepschrift onredelijk laat is ingediend. Het incidentele beroep van X moet volgens de A-G ongegrond worden verklaren. X stelt vergeefs dat de verzetrechter ten onrechte niet ambtshalve heeft beoordeeld of de redelijke termijn is overschreden.

Lees ook het thema Beroep: rechtsbescherming door de belastingrechter.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6

Algemene wet bestuursrecht 8:31

Algemene wet bestuursrecht 8:54

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Editie: 9 december

Informatiesoort: VN Vandaag

Instantie: Hoge Raad

266

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen