X heeft een werknemer in dienst die deel uitmaakt van haar Raad van Bestuur. Hij is een ingekomen werknemer die in aanmerking komt voor de 30%-regeling. Bij het einde van zijn dienstverband per 25 april 2018 ontvangt hij een vertrekvergoeding van € 8.323.340. Volgens de wet is X een pseudo-eindheffing van 75% verschuldigd over het excessieve deel van de vertrekvergoeding (art. 32bb Wet LB 1964). Het geschil spitst zich toe op de vraag of de gerichte vrijstellingen ook tot het loon behoren. De naheffingsaanslag over 2018 en 2019 is na bezwaar verminderd tot € 6.223.249 in verband met de aan de werknemer toe te rekenen eindheffingsbestanddelen. Rechtbank Zeeland-West-Brabant verlaagt de aanslag tot € 4.744.659. Volgens Hof ‘s-Hertogenbosch behoren de vrijgestelde vergoedingen en verstrekkingen niet tot het loon in de zin van art. 32bb. De strikt grammaticale uitleg die de inspecteur voorstaat, leidt namelijk tot de conclusie dat sinds de invoering in 2011 van de werkkostenregeling (WKR) ook de vrijgestelde vergoedingen en verstrekkingen onder dat loon vallen. Dat is strijdig met het vereenvoudigingsdoel van de WKR. In cassatie stelt de Staatssecretaris van Financiën dat ook na de invoering van de WKR het Wet LB-loonbegrip onverkort leidend is voor het art. 32bb-loonbegrip. Hieronder vallen dus ook loonbestanddelen die zijn aangewezen als WKR-bestanddelen en onder de WKR zijn vrijgesteld.
Advocaat-Generaal Pauwels is van mening dat een eindheffingsbestanddeel tot het loon in de zin van art. 32bb Wet LB 1964 behoort, ook al valt het onder een gerichte vrijstelling of als het in de vrije ruimte valt. De omstandigheid dat uit de totstandkomingsgeschiedenis van de WKR niet blijkt dat de wetgever dit onder ogen heeft gezien, kan niet tot een andere conclusie leiden. Het is niet de taak van de rechter om aan het begrip loon in art. 32bb-loonbegrip een invulling te geven die afwijkt van het Wet LB-loonbegrip. Het zaaksoverstijgende belang van deze zaak is dat er meer LB-regelingen zijn waarin het begrip loon wordt gehanteerd, zoals voor het gebruikelijk loon en het pensioen. De Hoge Raad kan de zaak volgens de A-G zelf afdoen door de uitspraken van het hof en de rechtbank te vernietigen en het beroep van X ongegrond te verklaren.
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 31
Wet op de loonbelasting 1964 10
Wet op de loonbelasting 1964 32bb
Wet op de loonbelasting 1964 31a
Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 10e