X houdt via zijn holding de aandelen in een aantal werkmaatschappijen. In verband met een krediet voor de werk-bv’s stelt X zich jegens de bank borg. De werk-bv’s gaan in 2013 failliet en in 2014 wordt X door de bank als borg aangesproken. X brengt de betaalde borgsom van € 60.000 in aftrek in zijn IB-aangifte. Volgens de inspecteur is er echter sprake van een onzakelijke borgstelling.
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat X de aan de bank betaalde borgsom niet in aanmerking kan nemen als negatief resultaat uit overige werkzaamheden. Volgens de rechtbank is er sprake van een onzakelijke borgstelling. De inspecteur maakt aannemelijk dat een onafhankelijke derde ten tijde van het sluiten van de borgstellingsovereenkomst niet bereid zou zijn geweest onder dezelfde voorwaarden eenzelfde (debiteuren)risico uit borgstelling te aanvaarden. Van belang is dat X zich niet op de hoogte heeft gesteld van de resultaatsprognoses voor de werk-bv’s en dat hij geen zekerheden ter zake van de borgstelling heeft bedongen. Dit mede het gezien het negatieve vermogen van de werk-bv’s ten tijde van de borgstelling. Het beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.92
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Noord-Holland
Editie: 14 januari