Belanghebbende, X, koopt samen met zijn broer medio 2009 2,1 hectare landbouwgrond dat kort daarop aan hen wordt geleverd. Van die grond verkopen X en zijn broer in september ruim 1,2 hectare grond aan A en B, en kopen zij op hun beurt van A diverse percelen met een oppervlakte van 1,7 hectare. Per saldo gaan X en zijn broer er in grond gemeten door de grondtransacties 0,5 hectare op vooruit. A stemt in met de grondruil omdat de grond die hij bij de grondruil verkrijgt aansluit op het perceel waarop zijn woning is gebouwd. X en zijn broer verkopen aansluitend de 2,6 hectare door aan projectontwikkelaar D. In geschil is of X met de aan- en verkoop van de percelen grond belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden heeft behaald.
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat voordat wordt toegekomen aan de vraag of er sprake is van een werkzaamheid, door de inspecteur moet worden bewezen dat X met de aan- en wederverkoop van de grond enig voordeel heeft behaald. Dat voordeel zou dan moeten worden berekend door op de verkoopprijs aan D in mindering te brengen de kostprijs van de grond. In feite is de vraag wat de kostprijs is geweest van de 0,5 hectare grond die bij de grondtransacties is verkregen. Omdat de inspecteur ter zake van de geldswaarde van beide percelen van verschillende grootte ten tijde van de ruiling niets heeft gesteld, volgt de rechtbank de stelling van X dat de waarde in het economische verkeer per m² van de geruilde grond (en daarmee de kostprijs) ten tijde van de ruiling min of meer gelijk was aan de prijs per m² waartegen de verkregen grond uiteindelijk aan projectontwikkelaar D is verkocht. Aldus redenerend, is niet aannemelijk geworden dat X met de aan- en wederverkoop van de aan de orde zijnde grond enig voordeel heeft behaald. De rechtbank verklaart het beroep van X gegrond en vernietigt de uitspraak op bezwaar.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.94
Wet inkomstenbelasting 2001 3.90
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Noord-Holland
Editie: 4 mei