Hof Amsterdam oordeelt dat het feit dat X de betalingen heeft gedaan om zijn ex-partner en hun zoon financieel bij te staan in de woonlasten, onvoldoende is om te concluderen tot een rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende verplichting als bedoeld in art. 6.3 lid 1 onder a Wet IB 2001.

X woont tot 2009 samen met zijn toenmalige partner in hun gezamenlijke eigen woning. Na de scheiding verhuist X en blijft zijn ex-partner met hun zoon in de woning. De woning blijft eigendom van X en zijn ex-partner, ieder voor de onverdeelde helft. X doet betalingen aan zijn ex-partner ter hoogte van de helft van de verschuldigde hypotheek. X brengt deze betalingen in zijn aangiften IB/PVV in aftrek als aan zijn ex-partner verschuldigde alimentatie.

Hof Amsterdam oordeelt dat het feit dat X de betalingen heeft gedaan om zijn ex-partner en hun zoon financieel bij te staan in de woonlasten, onvoldoende is om te concluderen tot een rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende verplichting als bedoeld in art. 6.3 lid 1 onder a Wet IB 2001. De betalingen zijn dus niet aftrekbaar als onderhoudsverplichting. De enkele omstandigheid dat de inspecteur een bedrag ter grootte van de helft van het eigenwoningforfait als alimentatie in aftrek heeft toegelaten, leidt niet tot een ander oordeel. De inspecteur is daarmee immers niet gehouden ook aanvullende betalingen als alimentatie in aftrek toe te laten.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 6.3

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Hof Amsterdam

Editie: 24 mei

15

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen