Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de inspecteur het inkomen van X niet te hoog heeft vastgesteld. Uit de aangiften omzetbelasting volgt dat X een omzet heeft gerealiseerd van € 450.000 en € 160.000 aan kosten heeft gemaakt. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
X drijft sinds medio 2015 een onderneming, in eerste instantie in de vorm van een eenmanszaak, vervolgens via een vof en uiteindelijk via een bv. Omdat X zijn IB-aangifte 2016 niet indient, legt de inspecteur ambtshalve een aanslag op. Aan de hand van de BTW-aangiften stelt de inspecteur het belastbaar inkomen uit werk en woning vast op € 100.000. X vindt dit te hoog.
Hof Arnhem-Leeuwarden (V-N 2021/21.1.3) oordeelt dat de inspecteur het inkomen van X niet te hoog heeft vastgesteld. Uit de aangiften omzetbelasting volgt dat X een omzet heeft gerealiseerd van € 450.000 en € 160.000 aan kosten heeft gemaakt. De aangegeven omzet minus de berekende kosten (€ 290.000) is dan aanmerkelijk lager dan het door de inspecteur ambtshalve vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning van € 100.000. Het hof acht de schatting van de inspecteur redelijk. Met hetgeen X aanvoert, maakt hij niet aannemelijk dat het belastbaar inkomen uit werk en woning lager is. De aanslag blijft in stand. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.1
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hoge Raad
Editie: 4 april