Belanghebbende houdt de aandelen in P bv. P bv houdt onder andere de aandelen in de gevoegde vennootschap G bv. G bv drijft een onderneming die papier inkoopt en weer verkoopt. In 1994 richt belanghebbende in Zwitserland C AG op. Belanghebbende vermeldt zijn belang in C AG niet in zijn belastingaangiften. Uit een onderzoek komt het vermoeden naar voren dat belanghebbende C AG heeft opgericht om de omzet. die onder de naam van C AG is behaald, uit het zicht van de Nederlandse fiscus te houden. Uit het onderzoek blijkt dat C AG en G bv dezelfde leveranciers van papier hebben, dezelfde papierproducten, dezelfde logistieke bedrijven inschakelen en dezelfde afnemers van papier hebben. Naar aanleiding van het onderzoek legt de inspecteur diverse (navorderings)aanslagen IB, VB en VPB op. In geschil is of belanghebbende in 2000 en 2001 winstuitdelingen heeft genoten.
Onder verwijzing naar zijn uitspraak inzake de procedure van P bv tegen de VPB-aanslagen over de jaren 2000 en 2001, stelt Hof Amsterdam (MK III, 6 januari 2011, 07/00355-356 en 07/00401-402) vast dat het resultaat uit hoofde van de door belanghebbende verrichte handelsactiviteiten die via C AG zijn geleid, als een resultaat van de door P bv gedreven onderneming moet worden aangemerkt. Vervolgens oordeelt het hof dat – gezien de centrale en overheersende rol van belanghebbende bij de totstandkoming en uitvoering van de door C AG gefactureerde papiertransacties – het aannemelijk is dat belanghebbende zich ervan bewust moet zijn geweest dat (een deel van) de omzet ten genoege van hem en op onzakelijke gronden aan het vermogen van P bv is onttrokken. Volgens het hof moet de aan P bv onttrokken winst worden aangemerkt als een vermomde uitdeling van winst van P bv aan belanghebbende. Het hof vermindert de aanslagen nog wel. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 4.12