X bv exploiteert een opslagbedrijf. Ondernemers en particulieren kunnen tegen vergoeding (een deel van) containers van X bv huren om goederen in op te slaan. De openingstijden van het bedrijf zijn beperkt. X bv zorgt voor de bewaking, transportwagentjes in de opslagruimte, een bestelbus en een aanhangwagen. In de opslagruimte zijn geen aansluitingen voor elektriciteit. In geschil is of er sprake is van verhuur van een onroerende zaak, en of X bv recht heeft op aftrek van voorbelasting. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat er sprake is van verhuur van een onroerende zaak. X bv heeft dan geen recht op aftrek van voorbelasting. De rechtbank overweegt hierbij dat het passieve karakter van de verhuur, ondanks de extra faciliteiten die X bv aanbiedt, niet verloren gaat. Volgens de rechtbank zijn deze extra faciliteiten niet meer dan bijkomende diensten die zijn bedoeld om de hoofdprestatie, de verhuur, aantrekkelijk te maken. Het gelijk is aan de inspecteur.
Hof Den Haag oordeelt dat de huurovereenkomst van X bv overeenkomt met de definitie van het begrip ‘verhuur van onroerende goederen' uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie EU. Het hof overweegt daarbij dat de containers in feite het afgebakende deel van de onroerende zaak markeren dat door de cliënten van X bv wordt gehuurd. Het hof wijst er daarbij nog op dat uit de huurovereenkomst weliswaar blijkt dat opslag het doel van het sluiten van de overeenkomst is, maar dat X bv daarin voorziet door een overeenkomst aan te bieden die recht geeft op het exclusieve gebruik van een afzonderlijke, afgebakende, ruimte. Verder merkt het hof nog op dat de eventuele bijkomende diensten niet af doen aan de kern van de overeenkomst. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 11
Wet op de omzetbelasting 1968 15
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Editie: 24 augustus