X exploiteert een opslagbedrijf. Ondernemers en particulieren kunnen tegen vergoeding (een deel van) containers van X huren om goederen in op te slaan. De openingstijden van het bedrijf zijn beperkt. X zorgt voor de bewaking, transportwagentjes in de opslagruimte, een bestelbus en een aanhangwagen. In de opslagruimte zijn geen aansluitingen voor elektriciteit. In geschil is of er sprake is van verhuur van een onroerende zaak, en of X recht heeft op aftrek van voorbelasting. Hof Den Haag oordeelt dat er sprake is van verhuur van een onroerende zaak, zodat X geen recht heeft op aftrek van de voorbelasting. Het hof overweegt daarbij dat uit het karakter van de huurovereenkomst weliswaar blijkt dat de opslag van goederen het doel van het sluiten van de overeenkomst is, maar dat X daarin voorziet door een overeenkomst aan te bieden die recht geeft op het exclusieve gebruik van een afzonderlijke, afgebakende, ruimte. X gaat in cassatie. Hij is van mening dat goederen worden opslagen.
De Hoge Raad oordeelt dat de inspecteur de door X geleverde prestatie terecht heeft aangemerkt als de verhuur van een onroerende zaak. Volgens de Hoge Raad hebben de door X voor de opslag ter beschikking gestelde voorzieningen en het aanvullend dienstbetoon geen toegevoegde waarde voor het ter beschikking stellen van een onroerende zaak. De btw-naheffingsaanslag blijft in stand.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 15
Wet op de omzetbelasting 1968 11