A-G Wattel concludeert dat het aangaan van verplichtingen niet voldoende is om te kunnen spreken van "herinvesteren" in de zin van art. 3.54 Wet IB 2001. X bv kan de faciliteit van art. 3.54 Wet IB 2001 dan niet toepassen.

Belanghebbende, X bv, beschikt over een herinvesteringsreserve (HIR) van ruim € 1,4 mln. Op 20 december 2004, om 16.50 uur, sluit X bv met J bv een koopovereenkomst. X bv koopt hierbij appartementsrechten voor ruim € 3,7 mln. Enkele minuten later, om 17.04 uur, worden de aandelen in X bv verkocht aan J bv. Hierbij is onder andere overeengekomen dat (een deel van) de HIR wordt afgeboekt op de waarde van de gekochte appartementsrechten. De inspecteur corrigeert, op grond van art. 15e Wet VPB, de HIR van ruim € 1,4 mln. Volgens de inspecteur is er namelijk sprake van een "in belangrijke mate gewijzigd uiteindelijk belang" in X bv. Rechtbank Arnhem oordeelt dat bij de beantwoording van de vraag of het uiteindelijke belang is gewijzigd, een materiële toets moet worden aangelegd. De rechtbank verwijst daarbij naar de wetsgeschiedenis van art. 20a Wet VPB. Vervolgens oordeelt de rechtbank dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat het uiteindelijke belang in X bv reeds in belangrijke mate was gewijzigd vóórdat de onroerende zaak door haar was verworven. Hof Arnhem stelt vast dat het uiteindelijke belang in X bv pas op 20 december 2004 om 17:04 uur volledig is gewijzigd. Hieraan doet volgens het hof niet af dat de onderhandelingen over de aandelenoverdracht al eerder waren afgerond. Toepassing van art. 15e Wet VPB is volgens het hof dan niet aan de orde. Ook is er volgens het hof, gezien de duidelijke volgorde in art. 15e Wet VPB, geen sprake van fraus legis. Het hof vermindert de aanslag.

Advocaat-generaal (A-G) Wattel concludeert dat het aangaan van verplichtingen niet voldoende is om te kunnen spreken van "herinvesteren" in de zin van art. 3.54 Wet IB 2001. Volgens de A-G kan de faciliteit van art. 3.54 Wet IB 2001 namelijk pas worden toegepast als er aanschaffings- of voortbrengingskosten voor het bedrijfsmiddel op de balans van de herinvesteerder verschijnen. Vervolgens stelt de A-G vast dat uit de feiten blijkt dat X bv pas aanschaffingskosten heeft gemaakt ná de belangwijziging in haar. Dit houdt volgens de A-G in dat pas op dat moment de HIR afgeboekt zou hebben kunnen worden. In casu is de HIR echter, door de werking van art. 15e Wet VPB, reeds vlak vóór de belangwisseling aan de fiscale winst toegevoegd. De A-G adviseert de Hoge Raad om het beroep in cassatie van de staatssecretaris gegrond te verklaren en de zaak zelf af te doen.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.54

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 15e

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting

Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)

Editie: 11 september

1

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen