De Hoge Raad oordeelt dat de vooraankondiging van een arrest terwijl de belanghebbende nog geen gelegenheid heeft gekregen de gronden in te dienen, geen reden kan zijn tot wraking van de raadsheren van de Hoge Raad.
X stelt cassatieberoep in bij de Hoge Raad tegen een uitspraak van de rechtbank op verzet in een zorgtoeslagzaak. X vraagt in haar beroepschrift om een termijn voor aanvulling of uitwerking van de gronden. Zij krijgt geen reactie, maar op 7 oktober 2021 bericht de Hoge Raad wel dat op vrijdag 15 oktober 2021 arrest wordt gewezen. Daarop besluit X een wrakingsverzoek in te dienen. Advocaat-generaal W.L. Vlak adviseert de Hoge Raad de wrakingsverzoeken niet-ontvankelijk te verklaren voor zover het de rolraadsheer betreft en verder af te wijzen (ECLI:NL:PHR:2022:158).
De Hoge Raad oordeelt dat de vooraankondiging van een arrest geen reden kan zijn tot wraking van de raadsheren van de Hoge Raad. X meent uit de vooraankondiging op te kunnen maken dat de beslissing al zou zijn genomen voordat zij haar gronden kenbaar heeft kunnen maken. Een aankondiging van een beslissing, waaruit een voornemen om uitspraak te doen kan worden afgeleid, geeft echter geen grond tot gerechtvaardigde twijfel over de onpartijdigheid van de betrokken rechters, aldus de Hoge Raad. De door X genoemde omstandigheden dat zij niet in staat is gesteld griffierecht te betalen en de gronden van haar beroep aan te vullen vormen evenmin een grond voor wraking. De Hoge Raad wijst het wrakingsverzoek voor de behandelende raadsheren af en verklaart het wrakingsverzoek voor de rolraadsheer niet-ontvankelijk (HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2038, V-N 2020/2.15).
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:15
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hoge Raad
Editie: 4 april