X is werkzaam als zelfstandig juriste. Op 12 december 2011 koopt zij voor € 24.509,34 zilver. Zij is van plan om het zilver later, onder gunstige omstandigheden te verkopen. X vraagt de btw (€ 4677,59) die haar in rekening is gebracht terug. De inspecteur honoreert het verzoek van X niet. Hof Amsterdam oordeelt dat X met betrekking tot de aankoop van zilver niet als btw-ondernemer kan worden aangemerkt. Volgens het hof maakt X namelijk niet aannemelijk dat zij met de aankoop van het zilver heeft beoogd duurzaam economische activiteiten te verrichten. Het hof overweegt daarbij dat X slechts heeft aangevoerd dat zij het zilver heeft aangeschaft om het te zijner tijd te verkopen. Verder merkt het hof nog op dat het bezit van zilver als zodanig geen inkomsten oplevert, en dat het enige te behalen rendement wordt gerealiseerd bij een latere verkoop van het zilver met winst. Het gelijk is aan de inspecteur. X gaat in cassatie, daarbij beroept zij zich op het Kostov-arrest van het Hof van Justitie EU (13 juni 2013, nr. C-62/12, V-N 2013/32.23).
De Hoge Raad oordeelt dat uit het Kostov-arrest niet kan worden afgeleid dat een btw-plichtige natuurlijke persoon, zoals X, zonder meer elke incidentele handeling onder bezwarende titel verricht in de hoedanigheid van ondernemer. Volgens de Hoge Raad blijkt uit het Kostov-arrest slechts dat een btw-ondernemer ook voor elke andere economische activiteit, die hij incidenteel verricht, als ‘belastingplichtige' moet worden aangemerkt, mits deze activiteit een activiteit is in de zin van art. 9 lid 1 tweede alinea Btw-richtlijn. Vervolgens merkt het hof op dat het buiten redelijke twijfel is dat enkel het incidenteel aankopen van baren zilver, om deze op enig moment te verkopen, niet een in art. 9 lid 1 tweede alinea Btw-richtlijn bedoelde werkzaamheid of exploitatie van een lichamelijke zaak vormt. De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van het hof.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 7