X en Y ontvangen op 19 juni 2020 navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2008, 2009, 2011 en 2012, en op 20 oktober 2020 over 2010. Zij maken bezwaar tegen deze aanslagen en verzoeken om uitstel van betaling. De ontvanger eist zekerheidstelling voor uitstel, zoals een bankgarantie of hypotheek, maar X en Y stellen geen zekerheid. De verzoeken om uitstel worden afgewezen en de daaropvolgende administratieve beroepen worden eveneens afgewezen. Op 16 februari 2023 worden aanmaningen verstuurd met aanmaningskosten van € 18 per aanslag. X en Y maken bezwaar tegen deze kosten, maar de ontvanger handhaaft de aanmaningskosten op 5 januari 2024. X en Y betogen dat de Nederlandse wet- en regelgeving niet van toepassing is omdat zij sinds 2013 in het buitenland wonen.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de aanmaningskosten terecht in rekening zijn gebracht. De rechtbank stelt dat de Invorderingswet 1990 geen uitzondering maakt voor belastingschulden van personen die in het buitenland wonen. Zowel de heffing als de inning van belastingen kunnen plaatsvinden op basis van de Nederlandse wetgeving, ook voor in het buitenland wonende belastingplichtigen. De rechtbank verwerpt het beroep op art. 1 van het Eerste protocol bij het EVRM, omdat de ontvanger in overeenstemming met het nationale recht heeft gehandeld. De rechtbank oordeelt verder dat geen uitstel van betaling is verleend omdat X en Y geen zekerheid hebben gesteld. Het vragen van die zekerheden is naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur. De beroepen zijn ongegrond verklaard.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 1
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Rubriek: Invordering
Editie: 5 februari
Informatiesoort: VN Vandaag