De Hoge Raad oordeelt dat X bv het aanmerkelijk belang in E holding bv houdt met als voornaamste doel de IB-heffing of dividendbelasting bij A te ontgaan. Ook behoort het aanmerkelijk belang niet tot het ondernemingsvermogen van X bv. De dividenduitkering is dan ook terecht belast als inkomen uit aanmerkelijk belang bij X bv.

A houdt de A- en de B-aandelen in E holding bv, dit representeert een belang van 51%. E holding bv fungeert als holding voor een verzekeringsconcern. A richt in 1985 belanghebbende, X bv, op. X bv neemt de B-aandelen in E holding bv over van A. In 1989 emigreert A naar het Verenigd Koninkrijk (VK) en vervolgens naar Zwitserland, waar hij tot zijn overlijden in 2012 woont. Medio 2010 neemt E holding bv ook de A-aandelen over van A. De feitelijke leiding van X bv wordt vervolgens verplaatst naar Luxemburg. In 2012 keert E holding bv een dividend van € 24,2 mln uit aan X bv. Bij het vaststellen van de VPB-aanslag 2012 van X bv (als buitenlands belastingplichtige) belast de inspecteur de dividenduitkering aan X bv als inkomen uit aanmerkelijk belang (art. 17 lid 3 onderdeel b Wet VPB 1969: technisch a.b.). Volgens de inspecteur wordt met de dividenduitkering Nederlandse IB ontgaan. Op grond van het belastingverdrag Nederland - Luxemburg is namelijk een tarief van 2,5% van toepassing. X bv gaat in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat X bv het aanmerkelijk belang in E holding bv houdt met als voornaamste doel de IB-heffing of dividendbelasting bij A te ontgaan. Ook behoort het aanmerkelijk belang niet tot het ondernemingsvermogen van X bv. Omdat daarmee aan zowel de subjectieve als de objectieve voorwaarde van art. 17 lid 3 onderdeel b Wet VPB 1969 is voldaan, is de dividenduitkering terecht belast als inkomen uit aanmerkelijk belang bij X bv. Volgens de Hoge Raad had E holding bv ten tijde van de dividenduitkering namelijk geen andere functie dan die van kasgeldvennootschap. Dat E holding bv op dat moment nog een rol vervulde in het beperken van de aansprakelijkheid van haar uiteindelijke aandeelhouders, is niet van belang. Verder is de regeling van art. 17 lid 3 onderdeel b Wet VPB 1969 niet in strijd met het EU-recht, omdat X bv het vermoeden dat sprake is van een volstrekt kunstmatige constructie niet heeft ontzenuwd. Het gelijk is aan de inspecteur.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 17

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Vennootschapsbelasting, Dividendbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 13 januari

Carrousel: Carrousel

357

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen