De Hoge Raad oordeelt dat X aannemelijk moet maken dat hij zijn beroepschrift heeft verzonden als de rechtbank het beroepschrift niet heeft ontvangen. De enkele stelling dat het ter post is bezorgd is onvoldoende om aan te nemen dat het beroepschrift is verzonden.

X gaat in verzet tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn beroep door Rechtbank Oost-Brabant. Volgens de rechtbank heeft X namelijk niet bewezen dat hij het beroepschrift tijdig heeft ingediend. Volgens X stelt de rechtbank een verkeerde maatstaf door te eisen dat X de tijdige indiening moet bewijzen. X stelt in verzet dat hij dit slechts aannemelijk hoeft te maken. De rechtbank verwerpt dit standpunt. X gaat in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat X aannemelijk moet maken dat hij zijn beroepschrift heeft verzonden als de rechtbank het beroepschrift niet heeft ontvangen. De enkele stelling dat het ter post is bezorgd is onvoldoende om aan te nemen dat het beroepschrift is verzonden. Voor een strengere bewijsmaatstaf dan de in belastingzaken als regel geldende maatstaf van aannemelijk maken bestaat geen aanleiding. De Hoge Raad verklaart het verzet gegrond en de rechtbank moet de ontvankelijkheid van het beroep opnieuw beoordelen.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 6:9

Instantie: Hoge Raad

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Editie: 14 oktober

Informatiesoort: VN Vandaag

638

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen