Mevrouw X is sinds 2007 houder van een Triumph Stag uit 1976. Tot 1 januari 2014 hoefde X geen motorrijtuigenbelasting te betalen. Vanaf deze datum geldt de oltimervrijstelling alleen nog voor auto's die 40 jaar of ouder zijn. X heeft de verschuldigde motorrijtuigenbelasting tijdig in 2014 voldaan. Hierdoor kan ze in beginsel deelnemen aan de overgangsregeling, zijnde het kwarttarief met een maximum van € 120. Volgens X betaalt ze nu echter iedere maand mrb en is haar auto door het vervallen van de vrijstelling minder waard geworden. In geschil is onder meer of X is getroffen door een individuele en buitensporige last. Rechtbank Den Haag oordeelt dat geen sprake is van een individuele en buitensporige last omdat het aan X is om zich al dan niet aan de voorwaarden van het kwarttarief te houden en dus wel of geen gebruik van de overgangsregeling te maken. De wetgever is niet buiten zijn ruime beoordelingsmarge getreden met het stellen van voorwaarden, die voor X inhouden dat met de auto in januari, februari en december (op straffe van een forse verzuimboete) geen gebruik mag worden gemaakt van de openbare weg en dat daarvan ook administratie moet worden bijgehouden. Het is aan X om zich al dan niet hieraan te houden. De wetgever heeft gekozen voor een adequate overgangsregeling die praktisch uitvoerbaar is. Er is ook voor het overige geen strijd met het Europees recht of de algemene rechtsbeginselen van behoorlijk bestuur. X gaat in hoger beroep.
Hof Den Haag (MK I, 12 februari 2016, BK-15/00770, V-N 2016/30.1.4) oordeelt dat in geen van de stellingen die X over diverse nationale, EU-rechtelijke en internationale rechtsregels heeft aangevoerd, noch anderszins een rechtvaardigingsgrond is te vinden om de vrijstelling van toepassing te verklaren op haar auto. Hierbij wordt in het bijzonder in aanmerking genomen dat de vrijstelling niet alleen vanuit milieuoverwegingen is afgeschaft, maar ook vanwege de positieve budgettaire gevolgen. De wetgever heeft vooral ook oog gehad voor de positie van weggebruikers die gewoon belasting moeten betalen. Gelet op het aanmerkelijk facilitaire karakter van de overgangsregeling, kan bezwaarlijk worden gezegd dat met het aanscherpen van de vrijstelling buiten de aan de wetgever ter beschikking staande beoordelingsmarges wordt getreden. De wetgever is niet verplicht een gunstige fiscale regeling te laten voortbestaan. Het beroep van X is ongegrond.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 14
Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 72
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Europees belastingrecht, Belastingheffing van motorrijtuigen
Instantie: Hoge Raad
Editie: 3 januari