Aan X wordt met dagtekening 14 oktober 2011 voor het jaar 2008 de definitieve aanslag ib/pvv opgelegd met een verliesvaststellingsbeschikking. X maakt op 2 januari 2012 bezwaar tegen de definitieve aanslag. In het geautomatiseerde systeem van de Belastingdienst is geregistreerd dat de aanslagregeling voor 2008 op 15 september 2011 is geëindigd en dat het aanslagbiljet op 22 september 2011 is verzonden. X bestrijdt dat de aanslag op die datum ter post is bezorgd en stelt dat hem niet eerder dan op 6 februari 2012 een kopie van de aanslag is uitgereikt. Het bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard. X gaat hiertegen in beroep. Het beroep wordt ongegrond verklaard. X gaat in hoger beroep.
Volgens Hof Den Haag is de aanslag tijdig, te weten binnen de driejaarstermijn van artikel 11, derde lid, AWR vastgesteld. De inspecteur slaagt er echter niet in aannemelijk te maken dat de aanslag op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Er zijn volgens het hof geen aanwijzingen dat X of een vertegenwoordiger van hem voor 2 januari 2012 het aanslagbiljet of een afschrift daarvan heeft ontvangen. Er is dus sprake van een voor het begin van de bezwaartermijn ingediend bezwaarschrift. Vaststaat dat op het moment waarop bezwaar werd gemaakt een aanslagbiljet was opgemaakt, zodat de aanslag op dat moment tot stand was gekomen. Er is dan geen plaats voor niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar wegens het premature karakter daarvan. De stelling van X dat de aanslag vernietigd moet worden omdat deze niet tijdig is vastgesteld wordt verworpen. X heeft verder geen inhoudelijke bezwaren tegen de aanslag. De inspecteur had het bezwaar moeten afwijzen. Het hoger beroep is gegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 6:10
Algemene wet bestuursrecht 3:41
Algemene wet inzake rijksbelastingen 5
Algemene wet inzake rijksbelastingen 11
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Belastingrecht algemeen
Instantie: Hof Den Haag
Editie: 25 oktober