Aan X is een aanslag rioolheffing opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Veere. De aanslag is opgelegd naar een hoeveelheid ingenomen water van 76 m³. X stelt dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de hoeveelheid water die is gebruikt voor het besproeien van zijn tuin, het wassen van zijn auto, het leeggooien van het kinderbadje en die niet via het riool is afgevoerd. Dit bedraag tenminste 1 m³, zodat voor de heffing van het gebruikersdeel het laagste tarief dient te gelden.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat in de Verordening is bepaald dat het aantal kubieke meters wordt gesteld op het aantal kubieke meters leidingwater dat in de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het perceel is toegevoerd. De rechtbank stelt dan ook vast dat voor het bepalen van de heffingsmaatstaf aansluiting wordt gezocht bij van het waterleidingbedrijf afgenomen water. X heeft onweersproken gesteld dat zijn tuin 700 m2 groot is en dat een sproeibeurt gelijk staat aan het verbruik van 200 liter water. Voor het verbruik van 1 m3 water (= 1.000 liter) moet X dus minstens 5 keer zijn tuin hebben gesproeid. Het aantal sproeibeurten per jaar bedroeg volgens X een veelvoud hiervan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft X aannemelijk gemaakt dat ten minste 1 m³ (afval)water niet via het riool is afgevoerd. De heffingsambtenaar heeft zijn stelling, dat een deel van het sproeiwater via het grondwater uiteindelijk in het gemeentelijk riool terechtkomt, onvoldoende geconcretiseerd. Er zijn in elk geval geen rioleringsputten aan de rand van de weg die voor de woning van X loopt. Ook heeft de heffingsambtenaar niet aan kunnen geven hoe het water dan via de tuin in het riool zou kunnen komen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vermindert de aanslag.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 6 mei