Rechtbank Oost-Brabant oordeelt dat de intrekking van de aanslag watersysteemheffing door het waterschap in de beroepsprocedure 2013 een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezegging inhoudt.

Belanghebbende, X, was samen met zijn echtgenote eigenaar van een perceel bos (perceel A). Op 29 mei 2012 respectievelijk 12 juni 2012 verkopen zij de juridische eigendom van het perceel aan Waterschap Aa en Maas, onder voorbehoud van het zakelijk recht van gebruik. Verder is X eigenaar van perceel B. In geschil is of X belastingplichtig is voor de watersysteemheffing ongebouwd voor het jaar 2016. Deze heffing wordt geheven van degene die genot hebben van natuurterreinen krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

Rechtbank Oost-Brabant oordeelt dat de intrekking van de aanslag watersysteemheffing door het waterschap in de beroepsprocedure 2013 een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezegging inhoudt. X kon daaraan het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat vanaf belastingjaar 2013 de aanslag watersysteemheffing voor het perceel A niet aan hem maar aan het waterschap Aa en Maas zou worden opgelegd. Dat de medewerker die destijds heeft besloten tot intrekking van de aanslag niet meer bij het waterschap werkt, doet aan de rechtsgeldigheid van de toezegging niet af. Zelfs als sprake zou zijn geweest van een vergissing van deze medewerker, dan dient het waterschap X een overgangstermijn te gunnen. De rechtbank vernietigt de aanslag 2016 voor perceel A. De overgebleven aanslag is te gering en wordt verminderd naar nihil.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Waterschapswet 117-1-c

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Belastingen van lagere overheden

Instantie: Rechtbank Oost-Brabant

Editie: 27 januari

6

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen