Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt in hoger beroep dat het precieze moment waarop de vordering op de aandeelhouder in waarde is verminderd of waardeloos is geworden in het midden kan blijven. De lening was onzakelijk, omdat A bv nagenoeg al haar liquide middelen had uitgeleend en zij akkoord is gegaan met de schuldoverneming.
X bv is 100% aandeelhouder van A bv. In 2008 verkoopt A bv haar onroerende zaken met een winst van € 7,5 miljoen. Op 31 december 2008 worden de aandelen in A bv verkocht aan C bv voor € 7,3 miljoen. Op dezelfde dag zijn de aandelen volgens planning doorverkocht aan D bv. A bv had op dat moment een rekening-courantvordering op X bv van € 8 miljoen. De koopsom is voldaan door overname van D bv van deze schuld. Het verschil tussen de koopsom en de vordering is – zonder oormerk – op een derdengeldenrekening van een notaris gestort. In geschil is of X bv terecht aansprakelijk is gesteld voor de Vpb-schuld van A bv van € 1,9 miljoen. Volgens Rechtbank Gelderland is het aan X bv te wijten dat het vermogen van A bv ontoereikend is voor het voldoen van de VPB-schuld. X bv is ten onrechte afgegaan op advies en gegevens van derden die niet door haar waren ingeschakeld.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat het precieze moment waarop de vordering van A bv op haar aandeelhouder in waarde is verminderd of waardeloos is geworden in het midden kan blijven. De lening was onzakelijk, omdat A bv na de verkoop van haar onroerende zaken nagenoeg al haar liquide middelen had uitgeleend aan X bv en A bv op 31 december 2008 akkoord is gegaan met de schuldoverneming. De enige zichtbare activiteiten die A bv en haar aandeelhouders hebben ondernomen, zijn (mislukte) pogingen de Vpb-schuld af te schudden door het verhangen van bv's. X bv heeft aldus het risico genomen dat het vermogen van A bv door een op fraude of misbruik van recht gebaseerde fiscale structuur zou verminderen. Het beroep van X bv is ongegrond.
Wetsartikelen: