Belanghebbende, X bv, exploiteerde in de jaren 2002 tot en met 2004 een onderneming die onder meer schoonmaakwerkzaamheden aanbood aan bedrijven en instellingen. X bv (hoofdaannemer) verrichtte deze werkzaamheden op projectbasis en zij maakte gebruik van diensten die werden verricht door uitzendbureau B (onderaannemer). X bv had zelf ongeveer 40 werknemers in dienst. De ontvanger stelt X bv aansprakelijk voor door B onbetaald gelaten naheffingsaanslagen loonbelasting en omzetbelasting over de periode 1 januari 2002 tot en met 31 december 2004. X bv komt in beroep. In geschil is of X bv als inlener aansprakelijk is voor de loonbelasting verschuldigd ter zake van de verrichte werkzaamheden door de ingeleende arbeidskrachten en of de aansprakelijkstelling voor de omzetbelasting ingevolge art. 34 Invorderingswet 1990 in stand kan blijven. Rechtbank 's-Gravenhage acht de ontvanger niet geslaagd in het bewijs dat X bv personeel heeft ingeleend van B. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond en beslist dat de beschikkingen aansprakelijkstelling moeten worden vernietigd. De ontvanger komt in hoger beroep. Hof 's-Gravenhage verklaart het hoger beroep van de ontvanger gegrond. Volgens het hof heeft B werknemers, met instandhouding van de dienstbetrekking, ter beschikking gesteld aan X bv om onder haar toezicht werkzaamheden te verrichten. X bv moet worden aangemerkt als inlener in de zin van artikel 34, eerste lid, Inv.wet 1990. Het betoog van X bv dat de in het vijfde lid van artikel 34 Inv.wet 1990 opgenomen woorden ‘te wijten' duiden op een schuldaansprakelijkheid die de facto onweerlegbaar is, acht het hof niet juist. Het hof handhaaft de aansprakelijkheid van X bv voor de onbetaald gelaten naheffingsaanslagen en vernietigt de uitspraak van de rechtbank.
Wetsartikelen: