Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt, in verband met de intrekking door het Britse ‘open-end' beleggingsfonds, een aanvullende prejudiciële vraag aan de Hoge Raad.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld in de zaak van een Duitse UCITS (1 augustus 2016, nr. 12/29, V-N 2016/43.13TaxVisions editie 2 september 2016) en in de zaak van een ‘open-end' beleggingsfonds uit het VK (1 augustus 2016, nr. 15/6759, V-N 2016/43.14TaxVisions editie 2 september 2016). Op 3 maart 2017 heeft de Hoge Raad prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie EU gesteld in deze beide zaken (16/03954 en 16/03955). Het ‘open-end' beleggingsfonds uit het VK heeft daarop zijn beroepen ingetrokken.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt, in verband met de intrekking door het Britse ‘open-end' beleggingsfonds, een aanvullende prejudiciële vraag aan de Hoge Raad. De rechtbank stelt de volgende vraag: ‘Bij ontkennende beantwoording van de eerste vraag: is de vergelijkingsmaatstaf anders indien ook binnenlandse particuliere aandeelhouders participeren in het in het buitenland gevestigd beleggingsfonds?'

Lees ook het thema Beleggingsfondsen.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie 63

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 28

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Europees belastingrecht, Vennootschapsbelasting

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Editie: 2 juni

6

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen