De Hoge Raad oordeelt dat in zijn arrest van 7 juni 2019 ten onrechte niet is ingegaan op het derde middel van X. De Hoge Raad vult het arrest aan met de overweging dat het derde middel van X evenmin tot cassatie kan leiden, zonder dit verder inhoudelijk te motiveren.
X gaat in cassatie tegen de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden van 16 oktober 2018, V-N 2019/2.1.1. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep op 7 juni 2019 ongegrond (HR 7 juni 2019, 18/04855, V-N 2019/29.15). X stelt dat de Hoge Raad niet heeft geoordeeld over zijn derde middel en verzoekt om herziening van het arrest van 7 juni 2019.
De Hoge Raad oordeelt dat in zijn arrest van 7 juni 2019 ten onrechte niet is ingegaan op het derde middel van X. De Hoge Raad vult het arrest aan met de overweging dat het derde middel van X evenmin tot cassatie kan leiden, zonder dit verder inhoudelijk te motiveren (art. 81 RO). De Hoge Raad baseert de aanvulling van het eerdere arrest op art. 32 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Herziening van de uitspraak (waar X om heeft verzocht) is hier niet het geëigende (recht)middel, omdat er zich geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan als bedoeld in art. 8:119 lid 1 Awb. De Hoge Raad bepaalt dat de ongegrondverklaring in het arrest van 7 juni 2019 ook geldt voor het derde middel van X. Hiervan zal een aantekening worden gemaakt op dit arrest.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:119