Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat X bv er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat de grond op de datum van de levering daadwerkelijk was bestemd om te worden bebouwd. De aanwezigheid van een bouwvergunning, die op naam van de verkoper is gesteld, is daartoe onvoldoende.

Belanghebbende, X bv, koopt eind 2013 van A bv een kantoor met bedrijfsruimte, en een perceel bouwgrond. De levering vindt plaats in februari 2014. Op 1 september 2014 reikt A bv een factuur, inclusief € 45.570 aan btw, uit aan X bv in verband met de levering van het perceel bouwgrond. X verzoekt om teruggaaf van deze btw. De inspecteur weigert om de teruggaaf te verlenen, omdat er in zijn ogen geen sprake is van een bouwterrein.

Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat X bv er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat de grond op de datum van de levering daadwerkelijk was bestemd om te worden bebouwd. De rechtbank overweegt dat er weliswaar een bouwvergunning, die op naam van A bv is gesteld, aanwezig was, maar dat X bv niet aannemelijk maakt dat zij ten tijde van de levering bouwplannen had waar die bouwvergunning betrekking op had. Ook acht de rechtbank de verklaring van de dga van X bv, dat hij ten tijde van de levering de intentie had om de grond te (laten) bebouwen, onvoldoende bewijs. Volgens de rechtbank is dit namelijk niet aan te merken als een objectief gegeven waaruit de intentie van een bouwbestemming blijkt. X bv heeft geen recht op de btw-teruggaaf.

 

Lees ook het thema De levering van een bouwterrein: btw of overdrachtsbelasting?

 

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de omzetbelasting 1968 15

Wet op de omzetbelasting 1968 11

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Omzetbelasting

Instantie: Rechtbank Noord-Holland

Editie: 24 november

1

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen